Blog

De schaamteloze erotiek van Violette Leduc

Een romanschrijver is vrij om haar of zijn fantasie de vrije loop te laten en dat begint al met de namen van belangrijke personages in het verhaal. Heten twee vrouwen die elkaar gaan beminnen Zwanet Vrauwdeunt en Corinne Suwijn dan raak je niet meteen in de juiste stemming en begint er al iets te schuren. Als dan ook nog de de man van Zwanet door het sleutelgat de vrouwen bespioneert en zich bij monde van de schrijver honderden pagina’s lang te buiten gaat aan beschrijvingen van de erotische verhouding, dan krijg ik niet meteen zin om mij onder te dompelen in deze mannelijke fantasiewereld. Ik heb het hier over het nieuwe boek van A.F. Th. Van der Heijden, Stemvorken, dat deze maand is verschenen. 

Ik moest onmiddellijk denken aan een van mijn favoriete boeken over de lesbische liefde: Thérèse en Isabelle van Violette Leduc dat in 1966 verscheen bij uitgeverij Gallimard in Parijs en in 1985 in vertaling uitkwam bij de feministische Uitgeverij Sara te Amsterdam. De Franse uitgave kwam in het zogenaamd vrijmoedige Frankrijk met veel moeite tot stand en ik schreef bij de Nederlandse uitgave van Thérèse en Isabelle een inleiding die ik hierbij apart publiceer. Het boek zelf telt minder dan 100 pagina’s en is wellicht een goed alternatief voor de dikke pil van Van der Heijden. Waar van der Heijden zich lijkt over te geven aan de vraatzucht à La Grande Bouffe gaat mijn voorkeur uit naar een meer zinnenstrelend culinair genot, een ‘verborgen evenwicht tussen fysiek en emotionele beschrijvingen’, en lijkt me daarom smaakvoller. Lezen dus. 

Daniel van Mourik,

Amsterdam, 13 juni 2021 

PS. In 2013 verschijnt er een biografische film, Violette, over Violette Leduc en wordt ook Thérèse et Isabelle herdrukt door Gallimard. Zie mijn blog hierover: Violette: https://theflyingcamel.nl/tag/therese-en-isabelle/ 

Recycling: Inleiding bij het boek Thérèse en Isabelle van Violette Leduc

SCHRIJVEN OP DE KROMMING VAN DE REGENBOOG (1985)

Het is zeker dat de beroemde Franse uitgever Gaston Gallimard één keer in zijn loopbaan een slapeloze nacht heeft gehad. Dat was na het lezen van Ravages van Violette Leduc. Gallimard had reeds twee boeken van haar gepubliceerd (L’Asphyxie, 1946 en L’Affamée, 1948), maar dit boek achtte hij niet publikabel: ‘Mijn uitgevershuis is solide, mijn fortuin gemaakt, mijn auteurs zijn betrouwbaar. Ik heb Montherlant, Camus, Malraux, Gide en Valéry. Ik heb Sartre. En vrouwen? Daar heb ik een bataljon van: zachte, tedere, dromerige, pikante, schrijnende. Zelfs erotische. Maar allen weten zich te gedragen en zijn goed opgevoed. Maar Violette Leduc? Als ik die ravageuse in mijn stal laat, dan krijg ik vaders en moeders tegen mij, de ouders van leerlingen, de helft van het land. Men zal het haar niet vergeven dat zij een vrouw is en over mannen en de liefde spreekt zoals tot nu toe alleen mannen over vrouwen hebben gesproken.’De volgende dag laat Gallimard het manuscript lezen aan Raymond Queneau en Jacques Lemar- chand. Die vinden het boek goed, mits er een aantal pagina’s uit wordt verwijderd (‘II y a 200 pages damnées’).

Na vergeefse pogingen van Violette Leduc en Simone de Beauvoir om het oorspronkelijke manuscript te redden, verdwijnen drie liefdesnachten tussen twee jonge meisjes en een twintigtal episodes. Het geamputeerde boek Ravages verschijnt in 1955. In het land waar de censuur reeds jaren met succes was bevochten en de boeken van Genet en Céline de salontafeltjes sierden, bleek dat die censuur nog wel degelijk bestond. De ‘mannelijke’ openhartigheid van Violette Leduc werd haar door de heren niet in dank afgenomen en hun seksistische censuur verminkt Ravages. Later, in La chasse à l’amour, het derde deel van Leduc’s autobiografie dat postuum in 1973 verschijnt, beschrijft zij haar reactie op de wrede ingreep: ‘Ze hebben het begin van Ravages geweigerd. Het is moord. Zij willen de oprechtheid van Thérèse en Isabelle niet. Ze zijn bang voor de censuur. Waar woont de censuur? Wat zijn zijn grilligheden? Ik kan hem niet plaatsen. De censuur? Het is de ongevoeligheid van Parijs. […] De censuur heeft mijn huis met één vinger neergehaald. Als ik mezelf aan zijn voeten zou kunnen werpen, zou ik het doen. Ik zou mezelf verklaren. Ik zou hem zeggen dat het begin van Ravages niet smerig is. Het is echt. Het zal alleen degene bevuilen die bevuild wil worden. Het gaat over liefde, de ontdekking ervan. Thérèse en Isabelle zijn helemaal nieuw. Op een kostschool beminnen zij elkaar gedurende drie dagen en drie nachten. Zij zien geen kwaad. Kan de censuur het zien waar het niet bestaat? Thérèse en Isabelle zijn te authentiek om slecht te zijn. Er bestaan geen ondeugden. Er bestaan zieke mensen die moeten worden genezen. Seks is hun verblindende zon. Zij strelen elkaar. Het is hun religie. Hun hel is de tijd. Hun tijd is beperkt. Zij zijn geen verdoemde vrouwen. Zij zijn geprivilegieerden. Zij wisselen uit wat ze hebben gevonden. Zij ontdekken de wereld tussen hun benen. Ik beschreef de onstuimigheid, het vuur, de grandioze onbezonnenheid van Isabelle; de geëxalteerde gehoorzaamheid van Thérèse… Mijn inkt: plasma; mijn pen: een navelstreng. Mijn tekst: een pasgeborene. De censuur heeft alles dood gemaakt.’

De tweehonderd pagina’s, die door het ingrijpen van Gallimard zijn verdwenen, duiken later weer op. In 1964 verschijnt La Batârde  met in het derde hoofdstuk een gedeelte van de erotische avonturen van Thérèse en Isabelle. (1) En in 1965 besluit Gallimard tot een aparte uitgave van Thérèse en Isabelle omdat de uitgever Pauvert dreigde het werkje te gaan uitgeven. Le Taxi, dat pas in 1972 verschijnt, behoorde oorspronkelijk ook tot het gecensureerde deel van Ravages. Misschien was het beter geweest als Gallimard in 1965 (beter laat dan nooit) Ravages alsnog in de originele versie had gepubliceerd. Wie nu een volledig en ongecensureerd beeld van Ravages wil krijgen, moet er drie boeken bijlezen.

Eén integrale uitgave zou ook een tegemoetkoming aan de wensen van Leduc zijn geweest. In interviews naar aanleiding van de publikatie van Thérèse en Isabelle reageerde Violette Leduc aldus: ‘Ik ben verrukt dat Thérèse en Isabelle nu is gepubliceerd, maar ik blijf me verscheurd voelen. Die honderdvijftig pagina’s zijn niet verschenen zoals ik ze heb geschreven aan het begin van Ravages. In de roman zie je Thérèse volwassen worden met haar adolescenten verleden dat zwaar op haar schouders ligt.’Maar Leduc’s verscheurdheid heeft ook met iets anders te maken: ‘Het is een erotisch boekje. En voor mij is erotiek sacraal. En wat sacraal is, stel je niet tentoon. Ik ben bang dat het boekje  – die honderdvijftig pagina’s die zijn losgerukt uit de context van Ravages –  zal worden beschouwd als een daad van exhibitionisme. Ik wil dat vrouwen die schrijven een sprong voorwaarts maken net zoals mannen en vrijuit spreken over erotiek. Ik wil niet dat wat ik schrijf onopgemerkt blijft, maar ik houd niet van schandalen. In gesprekken, bij voorbeeld, heb ik een hekel aan spreken over lijfelijke zaken. Ik heb Thérèse en Isabelle geschreven met mijn bloed, ik heb het diepste uit mezelf gehaald. Ik heb uren met mijn ogen dicht gezeten om mij al die ervaringen van vijfentwintig jaar geleden te herinneren. Ik ben gestrand. Daarom is er soms een overdaad aan beelden, aan vergelijkingen. Zo kon ik er uitkomen. Maar er blijft een oprechtheid die zeker niet aan de aandacht van de lezer zal ontsnappen.’

Voor die oprechtheid heeft Leduc haar leven lang moeten vechten. Na de censuur affaire met Gallimard in 1955 kwam pas in 1964 haar grote doorbraak met het verschijnen van La Batârde dat een voorwoord meekreeg van Simone de Beauvoir. In enkele maanden tijd werden er 125.000 exemplaren van verkocht en haar naam kwam bovenaan de lijst van gegadigden voor de Prix Fémina of de Prix Goncourt. Al voordat de eventuele prijs werd toegekend, verdeelde het literaire establishment zich in twee kampen. La Batârde werd geprezen om de literaire kwaliteit en openhartigheid en de grond ingestampt door conservatieve critici die het een schandalig, immoreel, pervers, obsceen, pornografisch en verbaal schaamteloos boek vonden. Vooral door deze laatste betitelingen steeg de verkoop van La Batârde nog meer, dit tot misnoegen van de tegenstanders die geen prijs wilden toekennen aan een boek dat de gezinsmoraal ondermijnt. Immers een boek dat een prijs krijgt, zou in goed vertrouwen door eerzame burgers worden gekocht, zo redeneerden de bewakers van de moraal die zitting hadden in de diverse jury’s.

Gallimard heeft, naar mijn mening, door zich in 1955 niet vierkant achter zijn auteur op te stellen en door op de stoel van de censor te gaan zitten, de grond rijp gemaakt waarop in 1964 de aloude discussie over moraal ondermijnend geschrijf weer opnieuw kon oplaaien.(2) Uiteindelijk hebben de jury’s zich uit deze affaire uiterst slim, maar ook uiterst hypocriet gered door een verklaring waarin werd gezegd dat de prijzen alleen aan fictie werden toegekend en dat Leduc’s werk, vanwege het autobiografische karakter, daarom buiten de prijzen viel. Violette Leduc, die als schrijfster al twintig jaar in de anonimiteit had geleefd, heeft deze afwijzing als een grote onrechtvaardigheid ervaren. Het seksisme in deze onrechtvaardige behandeling is doorde slimme manoeuvres van de juryleden verhuld gebleven, maar kwam bij voorbeeld wel tot uiting in een vraag van een interviewer aan Leduc naar aanleiding van de afwijzing. Een vraag die hij in 1964 nooit aan een man had kunnen stellen: ‘Of zij vanwege de scabreuze passages niet vreesde iets verkeerds te hebben gedaan?’ Volmondig antwoordt zij: ‘Integendeel, ik betreur niets. Wanneer je in koud water duikt, is dat verschrikkelijk, het is onaangenaam. Maar daarna, wat een welbehagen! Het bloed stroomt, men voelt zich gezond. Als de lezers van de scabreuze passages een koude douche hebben gekregen dan ben ik ervan overtuigd dat zij het vervolgens warm krijgen, zich gezond zullen voelen, want een tekst die openhartig en eerlijk is geschreven, kan niet onfatsoenlijk zijn. Die tekst bevrijdt.’

Het schrijven van Violette Leduc zou je inderdaad ‘onvrouwelijk’ kunnen noemen. Zij behaagt niet. Integendeel, zij heeft wat Simone de Beauvoir in De tweede sexe noemt: ‘de moed om te mishagen’. En hoe kun je als vrouw nog meer mishagen dan door het vrouwelijke zwijgen over erotiek op te heffen? Leduc is een van de eerste schrijfsters die zó onverbloemd over lesbische en heteroseksuele ervaringen spreekt. Zij denkt niet aan de lezer, zij denkt alleen aan zichzelf. En zij is inderdaad schaamteloos. Een verademing na eeuwen opgelegde vrouwelijke schaamte. La Reine des Ratées (De Koningin der Mislukten), zoals Leduc zichzelf voor het succes van La Batârde noemde, is er mijns inziens meer dan andere schrijfsters in en voor haar tijd in geslaagd haar schaamteloosheid (en niet alleen op erotisch gebied) literair vorm te geven. Daar heeft zij met ijzeren discipline jaren aan gewerkt. Een voorbeeld van haar, eveneens schaamteloze, werkwijze wil ik u niet onthouden. 

In La folie en tête (1970), het autobiografische vervolg op La Batârde, beschrijft zij hoe zij zich haar eerste erotische ervaringen op kostschool precies probeerde te herinneren: ‘Ik schreef, ik schreef, terwijl zij (Thérèse en Isabelle) dicteerden. Ik schreef met één hand, terwijl met de andere… ik mijzelf beroerde om te voelen hoe het was hen te beminnen, hen te vinden, hen te vertalen, er zeker van te zijn dat ik hen niet zou verraden. Bedwelming die door mijn benen trok. Ik waarschuwde hen. Het is altijd dezelfde eentonige circulaire beweging. Ik gooide mijn pen neer op mijn schrift. Deze voortdurende beweging vraagt alles van je. Een arm lag vrij op tafel, mijn hoofd viel op mijn arm. Ik sprak met hen. Mijn hel verdwijnt, Isabelle, terwijl de lucht zich opent. Ik wil een uitbarsting van kiezelstenen zijn die zich richt naar de sterren. Thérèse, mijn gevangenis is duizelingwekkend met de beweging. Hoe kan ik het ooit in een andere taal overzetten, een golf overspoelt mij, het genot sluipt rond. Kom terug, Isabelle; ah, je bent teruggekomen. Je lange haar in mijn armen, tussen mijn knieën, tussen mijn benen, ik heb je weer gevonden. Vaarwel gevangenschap. Grote spanning, ik ben te sterk geladen. Alles is snelheid en verbinding.’ Dit noteerde Violette Leduc op middelbare leeftijd, in 1970, toen zij schreef over een episode in 1945 waarin zij bezig was te schrijven over haar leven in 1922. De verschillende tijdniveaus vervlechten zich zo met elkaar dat er geen onderscheid blijft tussen Leduc’s leven en het schrijven over dat leven.

Maar alleen Leduc’s schaamteloosheid en deze vervlechting maken haar niet tot een groot schrijfster. Margaret Crosland wijst op een ander aspect.(3) Zij zegt dat alleen een vrouw Thérèse en Isabelle kan hebben geschreven. Voor een man zou het moeilijk zijn geweest het evenwicht te bewaren tussen de fysieke en emotionele beschrijvingen. Vooral dit verborgen evenwicht en Leduc’s zeer eigen stijl maakt Thérèse en Isabelle tot een werk van literaire waarde.

Het is nu 1985 en als er niet snel iets gebeurt, verdwijnt Leduc weer uit de literatuurgeschiedenis, mede door toedoen van de uitgever Gallimard die nu nog maar enkele boeken van haar in druk heeft en niets doet om zijn auteur in de belangstelling te houden. Omdat Violette Leduc ook literair een buitenechtelijk kind was, kan zij gemakkelijk uit het zicht verdwijnen. Zij hoorde niet bij de existentialisten, ondanks dat zij in Les Temps Modernes publiceerde, niet bij de politiek geëngageerde intellectuele schrijvers van na de Tweede Wereldoorlog, niet bij de experimentelen van de Nouveau Roman, en zelfs niet bij outcasts als Genet of de Poètes Maudits. Zij hoorde echter ook niet bij de lesbische incrowd van Parijs en bezocht niet de salons van Nathalie Barney. Later, met de opkomst van het feminisme aan het einde van de jaren zestig, werd Leduc’s werk óf volgens rigide feministische normen beoordeeld (bij voorbeeld door Germaine Greer en Kate Millett) óf vrijwel genegeerd. In feministische literatuuroverzichten of kritieken kom je zelden Leduc’s naam tegen.(4) Boekhandelaars in Parijs komen steevast met boeken van de architect Violet-Le-Duc aandragen als je naar haar werk vraagt en de lesbische vrouwen in het vrouwenhuis van Parijs weten niet eens dat Violette Leduc jarenlang om de hoek, in de rue Paul-Bert, heeft gewoond.

Hoe kan een schrijfster die door critici is vergeleken met Renard, Zola, Miller, Rousseau, Céline, Beckett, Genet, zo snel verdwijnen? Isabelle de Courtivron die recent, vanuit een feministisch perspectief, de eerste uitgebreide studie over het werk van Leduc heeft gepubliceerd, zegt hierover het volgende: ‘De vergelijkingen met andere schrijvers zijn een uiting van onmacht om Leduc’s werk een plaats te geven in de literaire traditie. Zij bieden geen serieuze benadering van haar werk. Het werk van een vrouw die op een dergelijke wijze schrijft, behoort tot het donkerste continent van de literatuur en dient een eigen plaats te krijgen.’Een plaats die volgens De Courtivron nog het meeste lijkt op die van de surrealisten en de Poètes Maudits. De Courtivron wil met haar studie Violette Leduc uit het isolement halen waarin onder anderen ook feministen haar hebben geplaatst.(5) Ik denk dat dat laatste komt doordat het feminisme overwegend een middle-class beweging is en velen Leduc te grof vinden, te vulgair, te proletarisch of te openhartig over seksualiteit. Maar waarschijnlijk is de allerbelangrijkste reden het feit dat Violette Leduc geen vrouw is met een sympathiek karakter. Eerder is het een onmogelijk mens met de vreselijkste ‘vrouwelijke’ karaktertrekken, waarin de lezeres dan ook nog een diepe blik wordt gegund. Leduc wordt verteerd door haar obsessies. Een voorbeeld daarvan gaf zij in een interview: ‘Ik heb een te zwak zenuwstelsel. Als ik een verhouding met iemand heb, dan is diegene alles. Ik ben voortdurend onrustig. Gaat het goed met je, heb je iets nodig, wat zie je, wat kan ik voor je doen, waaraan denk je, ben je een beetje gelukkig, wil je dit, wil je dat? Ik houd niet op, ik draai om die persoon heen, ik kan diegene niet met rust laten. Dag en nacht, zonder ophouden, stel ik dezelfde vragen. Ik weet goed dat dat voor de ander een hel is, dat het niet is vol te houden, maar ik kan er niet mee ophouden.’ 

Leduc’s oeuvre is als een zaal vol spiegels waarin het beeld van Violette, de obsessionele hoofdpersoon van bijna al haar boeken, duizendvoudig op je afstormt. Leduc is volgens mij het slachtoffer geworden van de tirannie van de behoefte aan positieve identificatie die in feministische kringen heerste/heerst en die bepaalde/bepaalt of een werk van waarde (al dan niet literair) wordt geacht. Het onmogelijke karakter van Violette Leduc, dat voor feministen in veel gevallen de aanleiding is tot het negeren of verkeerd beoordelen van haar boeken, leidde bij Maurice Sachs, haar eerste inspirator, tot primitieve vrouwenhaat: ‘De drie maanden die ik in gezelschap van deze op mij zo zeer verliefde vrouw doorbracht, versterkten mij in mijn visie op vrouwen: zij zijn lafhartig van geest, van een keihard materialisme en hebzuchtig van nature. Voor mijn part mogen ze voor mij dan het “echte” leven vertegenwoordigen, maar zij hebben niets van een beetje hogere vorm van leven, afgezien van de momenten dat zij je een beetje plezier bezorgen.’

Het is Simone de Beauvoir geweest die, als eerste, door het onmogelijke karakter heen, Leduc’s grote talent heeft gezien en haar haar hele leven is blijven steunen. Leduc was hevig verliefd op De Beauvoir, maar deze relatie liep niet uit op een ravage zoals Leduc’s andere relaties. Simone de Beauvoir heeft altijd geweten hoe zij op een gepaste afstand van Leduc moest blijven. Hun contact en hun liefde liepen via de literatuur. Dat Leduc ondanks alles is blijven schrijven, niet heeft gezwegen, is te danken aan de voortdurende stimulans van De Beauvoir. De zware taak die Violette Leduc zichzelf stelde, heeft zij verwoord in La folie en tête: ‘Schrijven of zwijgen? Het onmogelijke woord schrijven op de kromming van de regenboog.’

De zoektocht naar het onmogelijke was de kern van Violette Leduc’s leven en werk. Werk dat een plaats dient te krijgen in de vrouwelijke literaire traditie.

Noten

1) Eerder verschenen in een bibliofiele uitgave. In eigen beheer uitgebracht door Jaques Guérin, een vriend van Violette Leduc. (zie La folie en tête)

2) In 1903 werd door de conservatieven in de jury van de Prix Goncourt, in verband met Leautaud’s Le Petit Ami, al gesproken over immoraliteit.

3) Margaret Crosland, Women of Iron and Velvet. Constable and Company Ltd, Londen 1976. pp 201-211.

4) Margaret Crosland zie noot vorige bladzijde.

Jane Rule, Lesbian Images. Pocket Books, New York, 1976. PP 144-I53.

5) Isabelle de Courtivron, Violette Leduc. Twayne Publishers. Boston, 1985

Ineke van Mourik

Amsterdam 1985

Violette Leduc, Thérèse en Isabelle. Feministische Uitgeverij Sara, Amsterdam 1985. Eerder verschenen bij Bruna & Zn, Utrecht 1969. De oorspronkelijke uitgave verscheen in 1966 bij Gallimard, Parijs. Uit het Frans vertaald door Eveline H. Klaver 1969.

Lust & Gratie (1983-2001) Digitaal!

In het jaar 1979, de feministische beweging heeft dan al een hoge vlucht genomen, besluit een aantal lesbische vrouwen (Maaike Meijer, Mieke van Kasbergen, Dorelies Kraakman en Ineke van Mourik) de overwegend door kommer en kwel getekende lesbische literatuur te verrijken met het Lesbisch Prachtboek (Feministische uitgeverij Sara te Amsterdam). Een boek dat een nieuwe manier van denken, voelen, dromen en ervaren over het lesbisch zijn wilde presenteren zonder te vervallen in negatieve dan wel uitsluitend politieke termen. Een boek met verhalen, kunst, een beeldroman, essays, interviews en autobiografische ontboezemingen. We dachten dat we er rijk van zouden worden en richtten een Stichting op (Stichting Lust & Gratie) om deze gelden te gaan beheren. Het boek werd goed verkocht, maar de stichting werd er niet erg rijk van. Maar wat dit eerste initiatief wel opleverde was de wens om het hierbij niet te laten. 

Op 11 september 1982, Nationale Pottendag, werd op het bal in Krasnapolsky te Amsterdam, het idee geboren om de lesbostrijd met literaire middelen verder te voeren. Tijdens dat bal hadden Carla Brünott en Saskia Wieringa zich uit het gewoel teruggetrokken. Zij liepen een nachtelijk ommetje over de Wallen en bedachten dat een dergelijk decadent bal ons afleidde van de vrouwenstrijd. Kijk eens naar alle vrouwenonderdrukking om ons heen! Pornoshops, reuze onderdrukte hoeren! En wij maar feestvieren! Waar was onze strijdbaarheid gebleven! De twee dames wonden zich steeds meer op en enkele dagen later schreven zij een vlammende brief aan een aantal literair aangelegde dames om hen op te wekken de pottenstrijd met volle literaire inzet aan te gaan. 

Een paar pittige citaten uit dit historische document:

‘Pottenstrijd anno 1982: pottenbladen, pottenkafees, een pottenbal voorafgegaan door een pottenboottocht, pottenstickertjes en pottenbuttons, een pottenhoekje in de vrouwenboekhandels, pottenkapsels en pottenkleertjes…

We hebben een soort speelruimte voor onszelf gecreëerd. Maar… waar is onze strijdbaarheid, onze reflectie over de wortels van ons bestaan? Hoe stellen we ons op tegenover het opkomende fascisme? Tegenover nieuwe tekenen van vrouwen-en rassenhaat? Het blanke kapitalistische patriarchaat heeft ons even een adempauze gegund… Wij feesten en consumeren passief de diverse geneugten van een tamelijk comfortabel pottenbestaan anno 1982…We zijn decadent en verwend…

Maar we vergissen ons…er is al eens een periode geweest van arrogant en decadent feesten….met heldinnen als Barney en Vivien….Decadentie en nostalgie, romantische verbittering en passie zijn de wachtwoorden van nu. We weten hoe het toen eindigde: we dragen nu trots roze driehoekjes op onze revers…. 

De brief eindigde met een omineuze waarschuwing:

Bewaar die roze driehoekjes maar goed, dames, ze zouden nog wel eens uitstekend van pas kunnen komen.’ 

De brief viel in goede aarde en er werd een redactie gevormd om een literair cultureel blad op te richten. Een blad met als voorlopig profiel volgens de notulen van 28 november 1982: ‘Lesbischer dan Serpentine en Opzij, dieper dan Diva en vooral spiritueel (waar we nog niet helemaal uit zijn wat we daar onder verstaan)’. In een vergadering op 8 januari 1983 wordt dat wat nader uitgewerkt. Het moest een duur en mooi kwaliteitsblad worden, zowel kunstzinnig als wetenschappelijk, waarin de ‘lesbo-verbeelding’ aan de macht gebracht zou worden’. 

In herfst 1983 verschijnt het eerste nummer van Lust & Gratie met een tienkoppige redactie. Ondertitel: Lesbisch Kultureel tijdschrift. Een ondertitel die nog vaak speels zal veranderen en uiteindelijk werd: driemaandelijks literair tijdschrift. Dit schetst meteen de worsteling van de diverse redacties. Zij wensten zich niet op te sluiten in een definitie van lesbozijn van louter bedpraktijken. Zij lieten zeventien jaar lang een wereld zien van literatuur, beeldende kunst, essayistiek, filosofie en levenskunst waarin vrouwen voor elkaar centraal staan, niet alleen erotisch maar ook sociaal. Zij wilden een internationaal cultureel perspectief ontwikkelen waar menselijk niet alleen mannelijk is, waar vrouwelijk niet is afgeleid van heterosociale normen die uiteindelijk neerkomen op mannelijke normen. Vrijwel alle intellectuele en artistieke lesbo’s van naam leverden stukken, evenals tal van vooraanstaande feministen. Vele bijdragen werden klassiek. 

We maakten een revolutionair tijdschrift, een utopische reis waarvan het doel nog niet bekend was. Het lukte ons talloze inspirerende verhalen uit de feministisch/lesbische geschiedenis op te graven en een nieuwe toekomst vorm te geven door middel van kunst, fotografie, essays, verhalen, gedichten, brieven, vertalingen, dromen, stripverhalen. Zevenenzestig nummers hebben we gepubliceerd, zeventien jaar lang verrijkten we de wereld daarmee en het is geweldig dat Lust & Gratie nu via DBNL (Digitale Bibliotheek Nederland) digitaal is, makkelijk te vinden is en een grotere verspreiding kan krijgen. 

En wat die omineuze waarschuwing betreft, die was niet uit de lucht gegrepen want nu in 2021 is de strijd nog steeds niet gestreden. De weg naar de Utopie, naar een realiteit waarin vrouwen niet langer eenzijdig worden bekeken vanuit de mannelijke blik en waarin vrouwen hun eigen realiteit vormgeven, kan nog steeds de broodnodige culturele voeding gebruiken. 

Daniel (Ineke) van Mourik en Maaike Meijer

Amsterdam, mei 2021

https://www.dbnl.org/tekst/_lus005lust01_01/

Via DBNL wordt er nu ook aan gewerkt om LOVER, Literatuuroverzicht van de Vrouwenbeweging gedigitaliseerd te krijgen.

De Piersonstraat: een kraakgeschiedenis

Recent besteedde het tv programma Andere Tijden aandacht aan een grote kraakactie in Nijmegen uit 1981. 

In de zomer van 1980 besluit de Nijmeegse kraakbeweging het op te nemen voor de bewoners van de Piersonstraat, gelegen in de binnenstad van Nijmegen. In deze straat dreigen veertien huisjes te worden gesloopt omdat de gemeente vindt dat er een parkeergarage moet komen. De strijd met de gemeente loopt steeds hoger op en in februari 1981 is er een week van bezetting en wordt het buurtje door de krakers afgesloten met hoge barricades. Ondertussen hebben andere actiegroepen (o.a feministen) in de stad zich aangesloten bij het protest en schaart het merendeel van de bevolking zich ook achter de kraakbeweging. Op maandagochtend vroeg op 23 februari om 5.30 en bij een temperatuur van -5 wordt met buitensporig vertoon van militaire macht: M.E. busjes, tanks en pantserwagens, een helikopter, traangas en militairen de bezetting met veel geweld ongedaan gemaakt.

De parkeergarage is er uiteindelijk niet gekomen. Oude huisjes werden gerenoveerd en er kwam nieuwbouw. 

Recycling

In mijn boek Tropenritme (autobiografische fictie in de vorm van brieven uit 1988) heb ik de bezetting van De Piersonstraat beschreven en wat ik daar ervaren heb. Ik werkte destijds in de Vrouwenboekhandel De Feeks en een week lang namen wij deel aan de geweldloze blokkade.

Fragment uit: Ineke van Mourik Tropenritme (1988)

Brief aan de Oude Tovenaar

[…]

Een hele week had ik, samen met vele anderen, voor de hoog opgeworpen barricaden gezeten die de Piersonstraat afsloten. Op en achter de barricaden bevond zich het radicale deel van de krakers en hun sympathisanten die bereid waren het gevecht met de in groten getale aanwezige M.E. aan te gaan. Voor de barricaden zaten de sympathisanten die geweldloosheid voorstonden. De eerste dagen van de bezetting stonden wij merkwaardigerwijs onder bescherming van de M.E., die een cordon vormde tussen ons en groepjes jongens die ons met stenen en flessen bekogelden. Er waren demonstraties in de stad die eindigden op het plein, vlak bij het door de M.E. afgezette gebied. Voortdurend was de illegale krakersradio in de lucht. Af en toe konden wij door het cordon heen, dan weer waren de straten hermetisch afgesloten. Via aangrenzende huizen, binnenplaatsen en daken waren er geheime toegangswegen.

Er gingen geruchten dat het gebied zou worden ontruimd maar niemand wist precies wanneer. Ik was even naar huis gegaan om te eten en had de radio aanstaan. Ineens kwam het bericht dat het hele gebied rond de Piersonstraat zou worden afgegrendeld en dat waarschijnlijk de volgende ochtend de ontruiming zou volgen. Ik griste mijn zware soldatenjas van de kapstok, stak een fles wijn in mijn binnenzak en holde het huis uit. De straten waren al afgesloten maar ik wist een huis in de buurt dat via het dak toegang verschafte tot de Piersonstraat. Er heerste een zinderende spanning in de bijna verlaten straten. Ik belde aan bij het huis. De deur werd op een kier opengedaan en snel glipte ik naar binnen. Het was doodstil ondanks het grote aantal mensen dat in het trappenhuis stond. Eén voor één werden wij via een laddertje en een schuin dak met vervaarlijk rammelende pannen achter de barricaden gedropt en daar met gejuich ontvangen. Na enkele uren stond ik beneden en liep over het grote middenterrein richting geweldloze blokkade waar mijn feministische vriendinnen zich bevonden. 

Het was winter, koud en avond. Op de vlakte tussen de huizen brandde een groot vuur waaraan een aantal mensen zich stond te warmen en waaromheen druk werd vergaderd. Er werd opgewonden gepraat en de hoog oplaaiende vlammen gaven de gezichten een bezielde gloed. Ik dook dieper in mijn geliefde jas, die mij als een vertrouwd huis omsloot en bleef een tijd staan kijken. Ik voelde mij gelukkig en merkte dat alles in mij wakker was: mijn zintuigen, mijn ledematen en zelfs mijn geest. Ik gloeide, had geen last van koude handen en voeten, tintelde, leed niet onder loomheid en zwaarte, voelde mij energiek, mijn depressies waren verleden tijd. Ik was in mijn element en terwijl ik daar stond, betreurde ik het dat ik niet bij het radicale deel hoorde, niet met helm en stok achter de barricaden lag, niet die hele godvergeten corrupte bende op hun lazerij kon geven, niet een glorieuzere strijd kon leveren dan die van met anderen en bloc geweldloos zitten zijn. Dat laatste hoorde niet bij mij maar was het gedachtengoed van degenen met wie ik werkte en leefde en met wie ik mij als beschaafd mens had geïdentificeerd. 

Daar bij dat vuur identificeerde ik mij echter met de meest strijdbare brutale jongens en dat ene meisje. Zij stond enigszins apart in een driekwart getailleerde leren jas, korte minirok met maillot, rood gestikte cowboylaarzen. Zij droeg een wilde haarbos en schreeuwde af en toe iets naar de jongens. De koude leek haar niet te deren. Ik ging naast haar staan en vroeg haar om een sigaret. Zij kwam uit Amsterdam en trok door het hele land om krakers bijstand te geven bij ontruimingen. Zij was gespecialiseerd in het verdedigen van daken en had met enkele jongens haar intrek genomen in een leegstaande woning die uitkeek op de geweldloze blokkade, de M.E. en het plein. Vanaf het dak dat zij en haar vrienden met beddespiralen hadden afgeschermd tegen aanvallen van buiten, hielden zij de bewegingen van de vijand in de gaten. Angela heette zij, maar iedereen noemde haar Angel (Eenzjel). Ik had haar die week al eerder gezien toen zij vanaf het dak, als een Engel der Wrake, een bombardement van stenen op ons had laten neerkomen, dat gepaard ging met een scheldtirade. Wij schreeuwden terug. Er ontstond paniek totdat iemand naar het dak stormde en haar tot bezinning bracht. Angel was totaal geflipt op speed en te weinig slaap en zag overal de vijand, maar nu had zij ze weer allemaal op een rijtje, zei ze. ‘Dit is leven, waauw. De normale duffe troep daar word ik godskolere slaperig van. Actie, verdomme. Wat een gezeik in dit land, wat een uitgedroogde slapjanussen. Wat een grijze lusteloze impotente zooi. Dit is leven. Iedereen is zo geil als boter en ik fuck me een ongeluk alsof de dood me op de hielen zit. Wat een energie, waauw.’

Zij vroeg mij of het niet saai was uren op straat te zitten, stak haar zoveelste zware sigaret op en riep me, terwijl ik richting blokkade liep, na: ‘Slaap lekker pacifist, maar niet te lang want ze komen morgen en jullie krijgen de eerste klappen.’

Ik ben geen pacifist van nature en enigszins bezwaard begaf ik mij naar de plek waar wij ons inderdaad de volgende ochtend weerloos uiteen lieten slaan. Ondanks het geweldloze aandeel dat ik leverde, toch een teken van een zekere ‘nobele’ volwassenheid, was de hele week van bezetting, spanning, onderlinge solidariteit, vindingrijkheid en rechtvaardigheid, voor mij ook het spel van mijn kinderjaren. Mijn rationele deel bezag het gebeuren ernstig en serieus, maar een ander deel, waarvan ik nu pas weet heb nu ik de week reconstrueer, ervoer het als spel, als niet helemaal echt, maar bijna echt. De herinneringen uit mijn kinderjaren, het vitale, het ontlopen van het gevaar, het wakker zijn, werden door deze bezetting zo geactiveerd dat zij de plaats innamen van de echte situatie die, als ik mij er met veel moeite in verplaatste, alleen maar afschuwelijk was. Elke oorlog is afgrijselijk, maar om dat te voelen, is meer nodig dan deze obligate constatering. Ik realiseer mij dat bijna iedereen meerdere ijzers in het vuur heeft liggen.

Er zijn mensen die vechten omdat zij dat nog nooit hebben gedaan: leren; er zijn mensen die vechten omdat zij laf zijn: moed; er zijn mensen die vechten omdat zij verontwaardigd zijn: rechtvaardigheid; er zijn mensen die vechten omdat zij anders in slaap vallen: levensnoodzaak; er zijn mensen die vechten omdat zij zich vervelen: sensatie; er zijn mensen die vechten omdat zij een kinderspel spelen: kinderachtig; er zijn mensen die vechten omdat zij hun depressies de baas willen blijven: therapie; er zijn mensen die vechten omdat zij willen winnen: macht, heldendom; er zijn mensen die willen vechten omdat zij willen verliezen: slachtofferschap; er zijn mensen die vechten omdat zij autoriteiten willen tarten: reactie; er zijn mensen die willen vechten omdat zij geprikkeld willen worden: lust; er zijn mensen die willen vechten omdat zij tegen alles en iedereen zijn: huurlingen.

[…]

Daniel van Mourik, 9 mei 2021

Lees meer: https://nl.wikipedia.org/wiki/Piersonrellen

Andere Tijden over De Piersonacties: 14 april om 22.20 op NPO2

Op naar het Nieuwe Abnormaal!

Als ik dit schrijf is het 14 april, de sterfdag van Rachel Carson, de vrouw die in 1964 een baanbrekend boek met de omineuze titel Silent Spring schreef. Wat als de lente zwijgt, wat als wij doorgaan met pesticiden die onze gewassen beschermen maar als collateral damage de insectenwereld, de wormen, de bijen, de kruidenrijkdom, de variëteit aan grassen en veldbloemen en de aarde zelf vernietigen? Het werken met allerlei vergiften is ons normaal geworden ondanks de protesten en dankzij uitgekiende lobby’s en beloften van hogere producties. Dat laatste is waar, maar het is een vreemde groei, een scheefgroei die ons duur komt te staan.

Hoe lang duurt het voordat er iets echt tot ons doordringt? Gisteren hoorden we dat alle maatregelen die ons moeten behoeden om besmet te worden door het Coronavirus zullen worden verlengd en daarbij komt iedere keer de vraag: ‘Wanneer kunnen we weer terug naar het oude normaal?’ Terug naar het oude normaal? 

Ik zie nog de beelden van vluchtende arbeiders uit miljoenensteden die naar hun dorpen vluchtten. Arbeiders die net als dieren worden opgehokt om in industrieën te werken die de menselijkheid tarten. Terug naar het normaal van markten waar levende en gevilde dieren worden verhandeld? Terug naar het normaal waar toeristen als een sprinkhanenplaag het leven in steden voor de bewoners zelf onmogelijk maken? Terug naar het normaal van de intensieve landbouw en veeteelt, het normaal van eindeloze niet noodzakelijke vliegreizen? Ach, ik hoef niet nog meer op te noemen. Iedereen weet het en bijna iedereen ondergaat de gevolgen. 

Normaal? Dank u feestelijk! Terug naar het oude normaal betekent dus dat we allen gevaccineerd en wel, een zelfde leven kunnen gaan leiden als voorheen. Een leven dat deels heeft geleid tot een onafgebroken reeks van o.a. klimaatrampen, epidemieën en nu pandemieën. 

Het enige normaal dat wat mij betreft kan blijven, zijn de cultuur en de kunst omdat die, voorzover zij niet ten prooi zijn gevallen aan investeerders of politiek, nooit zullen zwichten voor een oud normaal. Binnen het normale is het juist hun taak om te wrikken aan het vanzelfsprekende ervan. Zij zijn  per definitie de fine fleur van het abnormaal.

De mens is in al zijn grootsheid en verblindheid een gevaarlijk wezen dat de grenzen van het normaal zo ver heeft opgerekt dat elke terugkeer naar een leven van verantwoordelijkheid, zorg en welzijn voor de hele aarde een eindeloze strijd vergt. Die eindeloze strijd ken ik en herken ik door mijn feministische achtergrond. Ik weet ook hoe moeilijk het is om je hele leven en alle ideeën die je hebt meegekregen van ouders en opvoeders aan een onderzoek te onderwerpen. Om alles onderste te boven te gooien en vervolgens met verwondering en twijfel in het hart te gaan handelen om je leven een andere richting te geven. De inzichten die we in de jaren zestig en zeventig (van de vorige eeuw) verwierven, lijken nog steeds niet voldoende doorgedrongen maar brengen ieder keer weer meer mensen op de been zoals in het geval van #Metoo,  Black Lives Matter en protesten tegen de uitbuiting van mens, dier en natuur. Waarom duurt het zo lang? Omdat het onderdrukken van vrouwen en zwarten, de uitbuiting van mensen, dieren en de natuur het normaal was en we eraan gewend zijn geraakt en misschien ook wel gehecht en we bang zijn voor verandering en chaos. We denken dat we wat verliezen als we vrouwen en zwarten meer zeggenschap geven over hun eigen leven en dat we zonder uitbuiting niet overleven. Het oude normaal ligt hevig onder vuur en het nieuwe abnormaal is er nog niet. 

Dat doet me altijd denken aan Mozes die met zijn volk, net bevrijd uit de slavernij, 40 jaar door de woestijn moest trekken. Waarom zo lang? Een interpretatie is dat het zo lang duurde omdat het volk de tijd moest hebben om van zijn slavenmentaliteit af te komen. De mensen waren uiterlijk bevrijd, maar ìn hen maakten de heersers nog de dienst uit en als de tocht hen te zwaar viel dan verlangden zij terug naar de vleespotten van Egypte. Bevrijding van is in zekere zin makkelijker dan de volgende stap: de vrijheid tot. Dan haken de meesten af want dan wordt het echt moeilijk.

Hoe luid moeten de klokken luiden om een nieuw abnormaal te scheppen? Hoeveel meer slachtoffers van een mentaliteit die gewin, exploitatie en vernietiging stelt boven zorg, aandacht, verantwoord gebruik en verwondering, kunnen we nog verdragen? Terwijl de pandemie woedt, gaat de beurs door het plafond en valt het gruis ervan aan de onderkant van de samenleving. Terwijl de wolkenkrabbers verrijzen aan de Zuidas in Amsterdam, klimmen de huizenprijzen mee omhoog, wordt het verschil tussen arm en rijke groter en kunnen de voedselbanken die ons het schaamrood naar de kaken zouden moeten stijgen, de vraag nauwelijks aan.  

Wat ik wil is een goed leven, een fatsoenlijk leven, een verantwoordelijk leven dat niet ophoudt bij mijn eigen voordeur, een leven van zorg, aandacht, respect en verwondering. Dat is ook een leven met geploeter, vertwijfeling, strijd en uitwisseling met de buitenwereld, maar vooral ook met mijn eigen binnenwereld waar de ‘heerser’ een constante strijd voert met de ‘slaaf’ of omgekeerd de ‘slaaf’ met de ‘heerser’. Het is niet alleen ‘de Ander’ die ons iets aandoet. Wij zijn het ook zelf door weg te kijken, of voordeel denken te hebben bij een bestaande situatie. Wij zijn armzalige wezens die met moeite boven onszelf kunnen uitstijgen. Daarom moeten we zo lang door de woestijn trekken, om onszelf te kunnen zien als deel van het probleem èn als deel van de oplossing. Als wij, als mensen,  een puinhoop hebben gemaakt van ons leven en de omgeving, dan hebben we ook de mogelijkheid om het puin te ruimen of uit de puinhopen iets nieuws te laten verrijzen. 

Als we bevrijd zijn van het virus en de inzichten die we daardoor gekregen hebben toelaten, dan begint de echte tocht: het handelen naar de inzichten omdat we van binnen zijn veranderd. Dan ondernemen we acties om het nieuwe abnormaal te verwezenlijken. Vele pioniers, zoals onder andere Rachel Carson, hebben de eerste stappen gezet en nu bijna zestig jaar later volgen er meer en meer omdat we wreed zijn wakker geschud uit een droom die ons is voorgespiegeld en die we zelf mede in stand hebben gehouden. Maar overal duiken meer en meer pioniers op die de tocht met elkaar willen maken. Die zich verbinden met elkaar en plannen uitwisselen om een andere realiteit te scheppen. 

Daar drinken we op! Op het leven en het nieuwe abnormaal. Dat wordt pas feesten!

Egmond a/d Hoef, 14 april 2021

Zog Maran in Judeo-Espagnol: Dime Marano

Sarajevo Hagadah

Binnenkort is het Pesach en dan zal aan veel jiddische seidertafels het lied Zog Maran klinken. Het is een lied, een tweespraak waarin aan een marano (eigenlijk een scheldwoord voor Joden in Spanje/Portugal die weliswaar gedoopt waren, maar toch in het geheim hun joodse tradities in ere hielden) wordt gevraagd hoe er Pesach wordt gevierd als het eigenlijk niet mag. Toen ik het lied Zog Maran voor de eerste keer hoorde was ik verrast dat het in het Yiddisch was geschreven en niet in het Judeo-Espagnol. 

Sinds het horen van het lied Morenika op de CD Moments of Jewish Life (een CD met hoofdzakelijk jiddische liederen) van Shura Lipovsky, halverwege de jaren negentig, kreeg ik een mateloze belangstelling voor de liederen in Judeo-Espagnol en de geschiedenis van de Joden in Spanje en Portugal en hoe zij zich na hun verbanning uit Spanje in 1492 en daarna uit Portugal verspreidden over  grote delen van de wereld. Met nauwelijks fysieke bagage maar wel de geestelijke bagage van de joodse traditie en cultuur begonnen zij overal waar zij zich vestigden een nieuw leven op te bouwen. Maar in de harten van veel van de gedwongen bekeerde joden (conversos) die in Spanje en Portugal bleven, leefde de joodse traditie voort. Meer dan 500 jaar lang waren het vooral de vrouwen in die gemeenschappen die in het geheim de traditie levend hielden. Daar gaat het lied Zog Maran over en dat ontroerde me en mijn wens was om dat lied in het Judeo-Espagnol te laten vertalen. 

In Parijs ben ik in contact gekomen met de sefardische gemeenschap en een groep mensen die zich inspant om het Judeo-Espagnol (ook wel Ladino genoemd) te doen herleven. L’Association Aki Estamos des amis de la Lettre Sepharade, organiseert congressen en geeft een tijdschrift Kaminando i Avlando uit onder de bezielende leiding van Jenny Laneurie – Fresco. Haar vroeg ik of zij Zog Maran wilde vertalen en vandaag, zes dagen voor Pesach, wil ik het lied in de vertaling van Jenny Laneurie-Fresco de wereld inzingen met begeleiding op gitaar van Shura Lipovsky.

Dime Marano

Dime Marano, ermano miyo

Ande tu seder fue preparado?

Debasho tierra, m’eskondi yo,

Para mi Seder adobado.

 

Dime Marano, en kuala kaza

Podras topar la blanka masa?

En un sotano ke guadra El Dyo

Mi mujer ya l’ amasó.

 

Dime Marano, en ke luguar

La hagada vas a topar ?

En una grieta muy secreta

Ay muncho ke’eskondida esta.

 

Dime Marano, ke vas azer

El enemigo si te va ver

Kuando mi boz van a oyir

Yo kantando me vo morir.

(Translation in Judeo-Espagnol by Jenny Laneurie-Fresco (Paris, 2018)

(Original lyrics in Yiddish: Avrom Reyzen (Abraham Reisen 1876-1953)

(Music: Shmuel Bugatch) 

English translation

Say Marrano, brother of mine

where will you prepare your seder?

In a deep cave, in a chamber

there I have prepared my seder

Say, Marrano, from where

will you get white matzohs?

In the chamber, In God’s care

my wife has kneeded the dough

Say, Marrano, how did you

manage to find a haggadah?

In the cave, in a deep fissure,

I have put it in hiding for a long time

Say, Marrano, how will you defend yourself

when your voice is heard

When the enemy seizes me

I will die singing

 

Kunstenaar aan zee – Renée Schouwenberg

‘Dit is mijn atelier’

Het is mottig grijs en koud weer als we naar de Oosterschelde rijden door vlak land met braakliggende velden. De wegen zijn bemodderd door de bietenoogst. We klimmen over een lage dijk en kijken uit over het water dat zich eindeloos lijkt uit te strekken. Het water is spiegelglad en de grijzen van lucht en water hebben een innig verbond gesloten. Alleen een flauwe lijn herinnert aan de scheiding. Het is het schimmige gebied tussen leven en dood. Op de staken zitten roerloze vogels en meeuwen dobberen werkeloos op het water. Het is stil, onnatuurlijk stil, als we over de drooggevallen oever lopen tussen brokken beton en basaltblokken. Tussen de staken ligt roerloos een rood bootje. Het onverdraaglijke grijs aangeraakt door een onbekende schilder. 

In de verte horen we, als een hartslag, het doffe geluid van onzichtbare schepen met zware dieselmotoren.

De rivier is een zee, er is geen overkant en wij zijn de enigen in deze grijze godverlaten wereld. Op de zwarte basaltblokken liggen de resten van vervaagde, vervormde en voortdurende veranderende bijenwas gestalten. Aangetast door de tijd, de vaste loop van de getijden die aan hen knaagt, streelt, hen masseert of op hen beukt net zolang dat zij verdwijnen. Maar nu liggen zij nog duidelijk en zichtbaar op het rondgestrooide basalt tussen zand, algen, wier, stenen, schelpen, en opengebroken oesterschelpen. 

We lopen voorzichtig door dit stille tafereel. Dan, een lichte golfslag en toenemende onrust op de zandplaten. Strandlopertjes trippelen zenuwachtig heen en weer. Af en toe krijst een meeuw. Het water komt, het water komt, en we zien het voor onze ogen stijgen. We zien het basalt langzaam onder water gaan en het lijkt of de gestalten bewegen. Zij bewegen onder de lichte golfslag om langzaam te verdwijnen. Meer meeuwen gaan krijsen en in de verte klinkt het aanzwellend gegak van ganzen. 

Het basalt, eens uitgespuugd door een heftig vuur en gestold tot een onverwoestbaar gesteente, draagt mensen uit het leven van de kunstenaar en geeft hen terug aan de tijd, laat ze langzaam uit de tijd vallen. Wij zitten nog in de tijd. Op de dijk rijden nu fietsers en lopen wandelaars voorbij. Zij zien niet wat wij zien.

‘Dit is mijn atelier’, zegt de kunstenaar terwijl we op een bankje in de motregen, gezeten op een vuilniszak, koffie drinken. 

Terwijl het water stijgt, spreken we over liefde en overgave. 

Daniel van Mourik

26 november 2020

Zie voor de kunstenaar aan het werk deel 2 van dit tweeluik op NPO2:

Moeders en Dochters

 Zondag 25 oktober 2020, ‘De boeddhistische blik’/KRO-NCRV. NPO 2 rond 15.20u Deel 1 (herhaling 28 okt rond 24.00 uur)

 Zondag 1 november 2020, ‘De boeddhistische blik’/KRO-NCRV. NPO2 rond 15.20u Deel 2 ( herhaling 4 nov rond 24.00 uur)

De Wespendoder en de Natuur

Onder het dak raast een geluid dat er voorheen niet was. Het gescharrel van muizen en vogels is verstomd en een onheilspellend gezoem is er voor in de plaats gekomen. Als ik mijn lichaam en hoofd uit het dakraampje wurm, zie ik dat er wespen in en uit een dakpan vliegen. Ook op een andere plek op het dak is het een vrolijk komen en gaan.

Lees verder “De Wespendoder en de Natuur”

Opgehokt, uitgeteld en van de troon gestoten

Corona in 2020

Dit is een tijd waarin de sluiers die nog over onze resterende dromen lagen, worden weggerukt. Een onthullende tijd: er is een nieuwe mondiale oorlog zonder menselijke vijand, maar tegen een virus dat ons bedreigt. Een voor het gewone menselijke oog onzichtbare vijand. De leiders van diverse landen, zoals Macron, Trump en Orbán bezigen oorlogstaal en in de straten lopen militairen. ‘Ik ben een oorlogspresident’ zei de zelfverklaarde ‘dappere’ Trump die eerst het gevaar ontkende, daarna China beschuldigde, en nu al bij voorbaat een heldenrol claimt. 

Dit is een interessante tijd want al het wapengekletter, alle echte oorlogen, alle uitpuilende wapendepots, alle bewapende survivalists, jihadisten en rebellengroepen in landen waar het volk nauwelijks voldoende te eten heeft maar waar altijd geld is voor wapentuig, halen niets uit tegen de onzichtbare vijand met de mooie naam Corona. Het virus, een bolletje met stekels als een kroon, vertoont een treffende gelijkenis met het uiterlijk van een strijdvlegel, een martelwerktuig, een knuppel met aan het uiteinde een metalen bol met scherpe punten. 

Strijdvlegel

Dit is een tijd van de grote omkeer en herwaardering. Een tijd die het heldendom met zijn ego’s en narcistische eigenwaan doet ontploffen en verpulveren want de ware helden staan niet op pleinen in hun wapenrusting, maar zijn degenen die altijd al in oorlogen een rol op de achtergrond hadden, en die nu op de voorgrond treden. Zij zijn degenen die het leven in stand houden: de mensen in de zorg die de dood buiten de deur proberen te houden, leraren die kinderen blijven onderwijzen, de mensen die ondanks alles blijven schoonmaken en onze rotsooi opruimen, mensen die voor onze voedselvoorziening zorgen. Het is een tijd waarin we het onderscheid kunnen leren tussen wat gedegen wetenschappelijk onderbouwd is en goed gedocumenteerde journalistieke berichtgeving, en wat leugens en online hoaxes zijn.

Een tijd van nieuwe waardering voor creativiteit, kunst, ethiek en technologie. Voor al degenen die ons nu laten zien dat in elke beperking nieuwe mogelijkheden schuilen en die andere visies proberen te ontwikkelen. Want zíj zijn het die voortbouwen op de ideeën en initiatieven die er al decennialang zijn maar nog niet voldoende in de samenleving zijn doorgedrongen: over onze aarde en het kostbare ecosysteem, over onze omgang met ouderen en zwakken in de samenleving, over een meer gelijke verdeling van geld en goederen, over onze onstilbare machtswens en controlehonger en hoe die om te buigen, over het waanzinnige gesleep van mensen en goederen over de aardbol en over verspilling, vernietiging en vergiftiging van de aarde, over een andere manier van reizen en toerist zijn, over hoe een patriarchale cultuur van geweld en oorlog te transformeren in een cultuur van leven, over hoe technologie ons kan dienen, hoe de verziekte verhouding tussen de seksen kan veranderen in een inspirerende bron van hoe we met elkaar omgaan, over kunst als essentiële uiting van onze menselijkheid en niet een hobby, of luxe.  

Maar vooral hoop ik dat het een tijd van grote omkeer in het verafgoden van de Grote God Geld wordt. We zijn helaas teveel van die Grote God gaan houden en hebben hem zoveel eer bewezen dat we er nu bijna aan onderdoor gaan. Terwijl de aandeelhouders en CEO’s van gigantische multinationals zich als Oom Dagobert wentelen in hun goudbergen, bezwijkt een groot deel van de mensheid onder de last van armoede en honger. Omwille van het geld hebben we de aarde vergiftigd, hebben we kippen, varkens en runderen opgehokt en daarna massaal geslacht voor ons gewin of massaal afgeslacht en uitgeroeid uit angst voor vogelgriep, gekke koeienziekte, de varkenspest of andere enge ziektes die oversprongen naar de mens. We hebben ze opgehokt met een beetje meer ruimte, met een randje menselijkheid, om de gemoederen en ons geweten te sussen, en nu zitten we zelf opgehokt terwijl buiten al weken de lentezon schijnt en de natuur zich baadt en wentelt in een ongekende weelde omdat zij eindelijk bevrijd is van het virus mens.

Nee, we zijn niet in oorlog. We zijn aan het einde van de Grote Uitbuiting en het daardoor offeren van alles wat ons lief zou moeten zijn, de aarde en alles wat erop leeft. Wij, de mensen zouden een echte kroon moeten zijn, maar in plaats daarvan hebben we onze kroon misbruikt en zijn we met harde hand van de troon gestoten. Door Corona, een voor ons onzichtbaar virus, een vijand die geen vijand is in de traditionele zin van het woord, maar een vijand die uit onszelf voortkomt. 

Nee, we zijn niet in oorlog, maar we worden wakker geschud en als we het goed overleven dan hoop ik dat we wakker blijven, dat we onze longen weer kunnen volzuigen met lucht en ruimte, dat we onze naasten kunnen omarmen, dat we onze wapens zullen omsmeden tot ploegscharen en ons onstilbaar verlangen kunnen inzetten voor zorg, onderwijs en een gezonde aarde, en dat het enige waarmee we elkaar van harte willen besmetten onze liefde en passie voor het goede leven zal zijn.  

Daniel van Mourik

Amsterdam, 14 april 2020 

OORLOG

Recycling:

Oorlog

Inleiding bij het themanummer ‘Oorlog’ Lust & Gratie nummer 45, lente 1995

Ineke van Mourik

De ware soldaat liegt zichzelf voor als hij zegt dat hij de oorlog haat. Hij houdt hartgrondig van de oorlog. Niet omdat hij een bijzonder slecht, bloeddorstig mens is, maar omdat hij van vitaliteit houdt die (hoe paradoxaal het ook mag lijken) de oorlog in zich draagt. […] Je ogen zijn oplettender in de oorlog, je zintuigen wakkerder, je gedachten helderder. Je ziet ieder detail, neemt iedere geur, ieder geluid, iedere smaak waar. En als je hersens hebt, kun je in de oorlog het bestaan bestuderen zoals geen enkele filosoof dat ooit zal kunnen bestuderen: je kunt er de mensen analyseren zoals geen enkele psycholoog hen ooit zal kunnen analyseren, hen begrijpen zoals je hen nooit zult kunnen begrijpen in een tijd en plaats waar vrede heerst. Alsje dan bovendien een jager bent, een kansspeler, vermaak je je in de oorlog zoals je je nooit in het bos of in de toendra of aan de roulettetafel vermaakt hebt of zult vermaken. Want het wrede spel van de oorlog is de jacht der jachten, de uitdaging der uitdagingen, de weddenschap der weddenschappen.

Insjallah

Deze passage is te vinden in de dikke oorlogsroman van Oriana Fallaci, Insjallah over de oorlog in Libanon. Zij verwoordt een wrange waarheid die recht tegenover een ander gevoel staat: dat van een welgemeende afschuw en afgrijzen van oorlog en een hevig verlangen naar vrede. Tussen het liefkozen van je wapen en erover spreken als ware het je minnares, zoals ik een Servische soldaat zag doen in een televisiedocumentaire, en het al te bevlogen pacifisme van degenen die zelfs ter verdediging geen wapen zouden willen aanraken of leveren, schommelt de gemiddelde mens die zowel de ene waarheid als de andere in zich draagt. Het hele leven wordt getekend door deze polariteit in onze psychologische make-up: enerzijds de behoefte aan spanning via gewelddadige films, sm, survivaltochten, bungy-springen, het beoefenen van gevaarlijke sporten; anderzijds behoefte aan rust, meditatie, vakantie, lui liggen aan het strand, cocooning, saunabezoek

Wie een oorlog heeft meegemaakt, kan er blijkbaar ook door besmet raken. In een interview in Opzij (januari 1993) zegt Fallaci over haar gefascineerd zijn door oorlogen:

Dood, angst, honger, ik ben er mee opgegroeid. Toen het vrede werd verdwaalde ik. Ik was helemaal niet klaar voor vrede. Ik had als kind zo goed geleerd om de oorlog te overleven, om bij bombardementen op het juiste moment te vluchten. Ik wist waar ik moest schuilen, hoe ik eten kon stelen. Je raakt dus gewend aan oorlog en langzaam vergeet je de oorlog, of denk je hem te vergeten. Maar het blijft in je onderwustzijn zitten en als je 30 jaar bent of 35 jaar, wil je terug naar de oorlog, om het te begrijpen, om je jeugd te hervinden.

Zij gaat naar een nieuwe oorlog, de oorlog in Libanon en op basis van haar ervaringen daar schrijft zij Insjallah, een rauw, aangrijpend boek. Zij maakt gebruik van haar schrijverschap door met woorden verslag te doen van een oorlog, zonder zelf aan die oorlog deel te nemen. Zij stelt zich boven de partijen en hoeft zich niet bezig te houden met de keuze voor vrede of oorlog, voor goed of kwaad. Haar boek is een, zij het fictionele, betrouwbare bron van informatie over oorlog. Een tegengestelde reactie, die niets met gefascineerd zijn door oorlog maar alles met afschuw en afkeer heeft te maken, vinden wij bij de schrijfster Dubravka Ugrešić, een Kroatische die vanwege haar kritische woorden over de oorlog in het voormalige Joegoslavië, door de nieuwe Kroatische republiek als verraadster wordt gebrandmerkt. In een oorlog wordt alles zwart-wit, goed en kwaad, vriend en vijand zijn duidelijk van elkaar onderscheiden, en wie nuances aanbrengt, wordt zowel door vriend als vijand gehaat en uitgestoten. Zo ook Ugrešić die nu in Berlijn woont. In haar boek Nationaliteit: geen en haar nieuwste boek De cultuur van de leugens, schrijft zij vooral over woorden als leugens.

Ugresic

Wat in die boeken schrijnend duidelijk wordt, is hoe oorlogen niet alleen met wapens worden gevoerd, maar worden voorbereid en gevoed door woorden. Woorden die worden geschreven door schrijvers die de haat en het vijanddenken aanwakkeren voordat nog maar een soldaat zijn hartstochtelijke oorlog gaat voeren. Hier wordt de schaduwkant van de vrijheid van meningsuiting zichtbaar. Zij roept op den duur zelf weer censuur op.

Maar stel dat de oorlog ophoudt, dat de doden voor zover mogelijk zijn begraven, de lintjes zijn opgespeld, dan begint de volgende oorlog: die van de herinnering en de waarheid. De Kroatische en Servische geschiedenis wordt nu al officieel herschreven en de waarheid zal moeten komen van dissidenten en onafhankelijke denkers en schrijvers als Ugrešić. Sinds de oorlog in voormalig Joegoslavië is ‘oorlog’ voor een groot deel van de naoorlogse Nederlanders pas echt in hun bewustzijn doorgedrongen. Ik zeg hier met opzet een groot deel, want onder andere voor naoorlogse joodse kinderen, kinderen van overlevenden van de Japanse kampen en kinderen van mensen die in de oorlog hadden gecollaboreerd, is deze oorlog altijd aanwezig gebleven. Zij zijn in zekere zin nooit bevrijd geweest. De bevrijde generatie voelt sinds het begin van de jaren negentig ook de adem van de oorlog in de nek en dit was de reden voor Lust & Gratie om een oorlogsnummer te maken. Dat dit nummer uitkomt in het vijftigste bevrijdingsjaar, is meer een samenloop van omstandigheden dan een geplande activiteit.

(Alle afleveringen van Lust & Gratie, lesbisch cultureel tijdschrift,  zijn raadpleegbaar in de bibliotheek van Atria, Kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis te Amsterdam.) 

 

Ischa Meijer en Andreas Burnier

Herinnering

Het is begin jaren tachtig als ik vanuit Nijmegen verhuis naar Amsterdam. Ik heb net een souterrain in onderhuur betrokken op de Weesperzijde en mijn verhouding met Andreas is nog zeer pril. Op een van de eerste ochtenden loop ik over de Nieuwe Amstelbrug richting de Pijp. Ik wil mijn nieuwe stad leren kennen en ik voel me opgewekt en nieuwsgierig. Een man loopt mij tegemoet en als vanzelfsprekend groet ik hem en hij groet vanzelfsprekend terug. Als ik verder loop, realiseer ik me dat ik die man alleen van een foto ken. Ik heb hem begroet zoals ik onbekende klanten, die ik alleen van gezicht kende uit de vrouwenboekhandel in Nijmegen waar ik jaren werkte en die ik op straat tegenkwam, begroette. Dat soort groeten kende ik al vanuit mijn jeugd. In de kleine plaats waar ik opgroeide, zei je iedereen gedag en ook met onbekenden knoopte je als je zin had een praatje aan. Amsterdam is een grote stad en ik liep daar die ochtend alsof elk mij tegemoet lopend persoon een halve bekende was. Die halve bekende bleek Ischa Meijer te zijn en pas veel later zou ik hem via Andreas en zijn boeken en programma’s leren kennen. Wat heet leren kennen? 

Iedereen die in Amsterdam op straat liep, kwam hem wel eens tegen. Carmiggelt was de melancholieke chroniqueur van de Amsterdamse kroegen en de gesprekken die daar plaatsvonden, maar Ischa was de brutale en onbeschaamde Joodse straatslijper die iedereen aansprak, overal naar binnen liep en daar dan vervolgens ook weer over schreef. Nee, je leerde hem nooit helemaal kennen want hij was als kwikzilver. Ik heb een keer met hem een half uur door de stad gelopen en in die korte tijd zag hij alles, becommentarieerde alles, dronken we koffie in een rare kroeg, vroeg hij mij de hemd van het lijf, sprak iedereen aan die we tegen kwamen en nodigde me genereus uit om eens soep bij hem te komen eten en als ik kwam dat ik dan niet moest schrikken want dat bereiden van soep deed hij altijd slechts gekleed in een onderbroek. Hij was voor mij degene die van Amsterdam een dorp maakte, de beste straatslijper en flaneur die ik ooit heb ontmoet. Onvermoeibaar rondstruinend alsof hij in zijn eentje de stad wilde terugveroveren op de gruwelijke geschiedenis van zijn vermoorde Joden. 

Op zijn begrafenis was de hele stad met al zijn verschillende bewoners uitgelopen en zaten wij na in het koffiehuis bij hem op de hoek. Ik herinner me dat de begrafenis op zaterdag was en dat Andreas en ik de dag erna met een aantal Joden terug zijn gegaan naar Zorgvlied om kaddisj te zeggen. Ischa heeft in zijn leven Andreas een aantal keren geïnterviewd en de laatste keer was in 1991. Nu 25 jaar na zijn dood in 1995 is dat interview te beluisteren in de serie podcasts over Ischa van de VPRO. Vandaag heb ik ernaar geluisterd en werd er door ontroerd. Ik ken het interview want we hebben het in geschreven vorm in 2003 (een jaar na Andreas’ overlijden) opgenomen in een bundeling van haar essays, brieven en interviews Een gevaar dat de ziel in wil. Andreas en Ischa mochten elkaar en dat is te horen in het interview. Hun beider toon is overwegend zacht, weloverwogen, soms bijna voorzichtig. Ronit Palache spreekt in het geval van Ischa over lieve brutaliteit. Van hun beider felheid, die van Ischa vooral verbaal en van Andreas in haar polemische geschriften, hun reputaties van ‘bad boy’ en ‘rebel’, krijgen we in dit interview de andere zijde te zien. Zij zijn zich in dit interview duidelijk bewust van hun beider kwetsbaarheid over de onderwerpen die ter sprake komen: oorlog, kampen, onderduik, jodendom, homoseksualiteit.  

In het OBA Live programma van 14 februari maakte Ronit Palache, die een bundel met teksten van Ischa samenstelde, een interessante opmerking. Zij zei: ‘Kun je iets voelen zonder taal?’ Wat zowel voor Ischa als Andreas geldt, is dat zij via de taal gevoelens die niet werden benoemd, werden verzwegen of waarover werd gelogen, benoemden en de wortels ervan blootlegden en taboes doorbraken. Zij gingen ver daarin, zij het op verschillende manieren, en daarin zit ook hun beider verwantschap en waardering voor elkaar. Voor Andreas was het praten en schrijven over met name Joodse onderwerpen lang met angst en onderdrukte woede omgeven. In haar werk heeft dat een hele geschiedenis, van Het Jongensuur (1969), haar boek over de onderduik en daarna zwijgen tot 1986 als zij in De trein naar Tarascon opnieuw het thema aanroert. Eind jaren tachtig keert zij terug naar het (liberale) jodendom, haar harnas valt, en dan volgt een stroom van publicaties (essays, krantenstukken en een roman De wereld is van glas) over Joodse thema’s. Ik denk dat zij Ischa vooral bewonderde om zijn ogenschijnlijke angstloze onbeschaamdheid en om aandacht krijsende uitspraken en teksten. Iets wat zij op die manier niet durfde.   

Andreas die bijna nooit iemand thuis uitnodigde, had Ischa en Connie in 1991 genood om te komen eten. Halverwege de maaltijd vroeg Ischa half verontschuldigend of Connie en hij een sigaret konden roken. Andreas en ik leefden rookvrij maar Andreas zag dat Ischa en Connie wel moesten roken wilden zij de avond redelijk doorkomen en stemde ermee in. De stemming steeg meteen, ook door het overvloedige wijngebruik van ons allen. Bij het afscheid was de asbak boordevol en heeft het huis nog wekenlang gestonken. Bij het afscheid kregen we ieder een bundel met Dikke Man columns cadeau met voor elk een mooie opdracht. 

IMG_1746IMG_1747

 

In de podcast vraagt Anton de Goede aan het einde van het interview aan Ronit Palache of het interview nog relevantie heeft voor nu. Zij benadrukt het historische karakter maar ook dat we uit het gesprek van Ischa en Andreas kunnen leren waartoe uitsluiting kan leiden en hoe angst en ellende veel naoorlogse levens heeft getekend. Zij roept ook uit: ‘De stem van die vrouw, zo beschaafd, zo intelligent, zo schrijnend!’ Ja, die stem is uniek en warm en zeker als de aangever en vragensteller Ischa Meijer is. Het is bijzonder dat we dit gesprek weer kunnen beluisteren. Een mooie keuze van Ronit Palache en met dank aan de VPRO!

Podcast ook te beluisteren online via VPRO site: https://www.vpro.nl/programmas/ischa-meijer/een-dik-uur-ischa-op-de-radio/aflevering-1.html