Het is overweldigend groen
als ik op de zesbaans weg
naar Utrecht rijd
Van de ene dag op de andere is de natuur
uit haar sluimer gescheurd, explosie zonder knal,
Terwijl ik me voeg in de keurige stromen
van het verkeer, barst ik plots uit in
een woest gebrul. Ik open het raam en schreeuw
tegen de wind in: ‘Goed zo, geef ze van katoen,
geef ze op hun lazer, laat ze maar zien hoe sterk je bent,
dat jij hen allen overleeft, dat je maling hebt aan
het liefdeloze zootje dat alleen in poëzie
of sentimentele liedjes je schoonheid bezingt
Leef, groei, snoer ze de mond met hun mooie
praatjes en duister vergif, hun vlaggen die schijn-
heilig wapperen boven je geschonden gelaat
Laat ze maar een echt poepie ruiken
Groei, groei, tegen hun klippen op en laat ze
luisteren hoe je bomen ruisen, je water stroomt,
ruiken hoe je gras geurt als ze je kortwieken, zien
hoe je betovert en verwondert met je fraaie opsmuk
Mijn hoofd gloeit van woede en strijdbaarheid
Mijn verkrampte handen aan het stuur.
Ik draai het raam verder open
en zing een lied van tranen
voor jou en mijzelf
© Daniel van Mourik 2024