De schaamteloze erotiek van Violette Leduc

Een romanschrijver is vrij om haar of zijn fantasie de vrije loop te laten en dat begint al met de namen van belangrijke personages in het verhaal. Heten twee vrouwen die elkaar gaan beminnen Zwanet Vrauwdeunt en Corinne Suwijn dan raak je niet meteen in de juiste stemming en begint er al iets te schuren. Als dan ook nog de de man van Zwanet door het sleutelgat de vrouwen bespioneert en zich bij monde van de schrijver honderden pagina’s lang te buiten gaat aan beschrijvingen van de erotische verhouding, dan krijg ik niet meteen zin om mij onder te dompelen in deze mannelijke fantasiewereld. Ik heb het hier over het nieuwe boek van A.F. Th. Van der Heijden, Stemvorken, dat deze maand is verschenen. 

Ik moest onmiddellijk denken aan een van mijn favoriete boeken over de lesbische liefde: Thérèse en Isabelle van Violette Leduc dat in 1966 verscheen bij uitgeverij Gallimard in Parijs en in 1985 in vertaling uitkwam bij de feministische Uitgeverij Sara te Amsterdam. De Franse uitgave kwam in het zogenaamd vrijmoedige Frankrijk met veel moeite tot stand en ik schreef bij de Nederlandse uitgave van Thérèse en Isabelle een inleiding die ik hierbij apart publiceer. Het boek zelf telt minder dan 100 pagina’s en is wellicht een goed alternatief voor de dikke pil van Van der Heijden. Waar van der Heijden zich lijkt over te geven aan de vraatzucht à La Grande Bouffe gaat mijn voorkeur uit naar een meer zinnenstrelend culinair genot, een ‘verborgen evenwicht tussen fysiek en emotionele beschrijvingen’, en lijkt me daarom smaakvoller. Lezen dus. 

Daniel van Mourik,

Amsterdam, 13 juni 2021 

PS. In 2013 verschijnt er een biografische film, Violette, over Violette Leduc en wordt ook Thérèse et Isabelle herdrukt door Gallimard. Zie mijn blog hierover: Violette: https://theflyingcamel.nl/tag/therese-en-isabelle/ 

Recycling: Inleiding bij het boek Thérèse en Isabelle van Violette Leduc

SCHRIJVEN OP DE KROMMING VAN DE REGENBOOG (1985)

Het is zeker dat de beroemde Franse uitgever Gaston Gallimard één keer in zijn loopbaan een slapeloze nacht heeft gehad. Dat was na het lezen van Ravages van Violette Leduc. Gallimard had reeds twee boeken van haar gepubliceerd (L’Asphyxie, 1946 en L’Affamée, 1948), maar dit boek achtte hij niet publikabel: ‘Mijn uitgevershuis is solide, mijn fortuin gemaakt, mijn auteurs zijn betrouwbaar. Ik heb Montherlant, Camus, Malraux, Gide en Valéry. Ik heb Sartre. En vrouwen? Daar heb ik een bataljon van: zachte, tedere, dromerige, pikante, schrijnende. Zelfs erotische. Maar allen weten zich te gedragen en zijn goed opgevoed. Maar Violette Leduc? Als ik die ravageuse in mijn stal laat, dan krijg ik vaders en moeders tegen mij, de ouders van leerlingen, de helft van het land. Men zal het haar niet vergeven dat zij een vrouw is en over mannen en de liefde spreekt zoals tot nu toe alleen mannen over vrouwen hebben gesproken.’De volgende dag laat Gallimard het manuscript lezen aan Raymond Queneau en Jacques Lemar- chand. Die vinden het boek goed, mits er een aantal pagina’s uit wordt verwijderd (‘II y a 200 pages damnées’).

Na vergeefse pogingen van Violette Leduc en Simone de Beauvoir om het oorspronkelijke manuscript te redden, verdwijnen drie liefdesnachten tussen twee jonge meisjes en een twintigtal episodes. Het geamputeerde boek Ravages verschijnt in 1955. In het land waar de censuur reeds jaren met succes was bevochten en de boeken van Genet en Céline de salontafeltjes sierden, bleek dat die censuur nog wel degelijk bestond. De ‘mannelijke’ openhartigheid van Violette Leduc werd haar door de heren niet in dank afgenomen en hun seksistische censuur verminkt Ravages. Later, in La chasse à l’amour, het derde deel van Leduc’s autobiografie dat postuum in 1973 verschijnt, beschrijft zij haar reactie op de wrede ingreep: ‘Ze hebben het begin van Ravages geweigerd. Het is moord. Zij willen de oprechtheid van Thérèse en Isabelle niet. Ze zijn bang voor de censuur. Waar woont de censuur? Wat zijn zijn grilligheden? Ik kan hem niet plaatsen. De censuur? Het is de ongevoeligheid van Parijs. […] De censuur heeft mijn huis met één vinger neergehaald. Als ik mezelf aan zijn voeten zou kunnen werpen, zou ik het doen. Ik zou mezelf verklaren. Ik zou hem zeggen dat het begin van Ravages niet smerig is. Het is echt. Het zal alleen degene bevuilen die bevuild wil worden. Het gaat over liefde, de ontdekking ervan. Thérèse en Isabelle zijn helemaal nieuw. Op een kostschool beminnen zij elkaar gedurende drie dagen en drie nachten. Zij zien geen kwaad. Kan de censuur het zien waar het niet bestaat? Thérèse en Isabelle zijn te authentiek om slecht te zijn. Er bestaan geen ondeugden. Er bestaan zieke mensen die moeten worden genezen. Seks is hun verblindende zon. Zij strelen elkaar. Het is hun religie. Hun hel is de tijd. Hun tijd is beperkt. Zij zijn geen verdoemde vrouwen. Zij zijn geprivilegieerden. Zij wisselen uit wat ze hebben gevonden. Zij ontdekken de wereld tussen hun benen. Ik beschreef de onstuimigheid, het vuur, de grandioze onbezonnenheid van Isabelle; de geëxalteerde gehoorzaamheid van Thérèse… Mijn inkt: plasma; mijn pen: een navelstreng. Mijn tekst: een pasgeborene. De censuur heeft alles dood gemaakt.’

De tweehonderd pagina’s, die door het ingrijpen van Gallimard zijn verdwenen, duiken later weer op. In 1964 verschijnt La Batârde  met in het derde hoofdstuk een gedeelte van de erotische avonturen van Thérèse en Isabelle. (1) En in 1965 besluit Gallimard tot een aparte uitgave van Thérèse en Isabelle omdat de uitgever Pauvert dreigde het werkje te gaan uitgeven. Le Taxi, dat pas in 1972 verschijnt, behoorde oorspronkelijk ook tot het gecensureerde deel van Ravages. Misschien was het beter geweest als Gallimard in 1965 (beter laat dan nooit) Ravages alsnog in de originele versie had gepubliceerd. Wie nu een volledig en ongecensureerd beeld van Ravages wil krijgen, moet er drie boeken bijlezen.

Eén integrale uitgave zou ook een tegemoetkoming aan de wensen van Leduc zijn geweest. In interviews naar aanleiding van de publikatie van Thérèse en Isabelle reageerde Violette Leduc aldus: ‘Ik ben verrukt dat Thérèse en Isabelle nu is gepubliceerd, maar ik blijf me verscheurd voelen. Die honderdvijftig pagina’s zijn niet verschenen zoals ik ze heb geschreven aan het begin van Ravages. In de roman zie je Thérèse volwassen worden met haar adolescenten verleden dat zwaar op haar schouders ligt.’Maar Leduc’s verscheurdheid heeft ook met iets anders te maken: ‘Het is een erotisch boekje. En voor mij is erotiek sacraal. En wat sacraal is, stel je niet tentoon. Ik ben bang dat het boekje  – die honderdvijftig pagina’s die zijn losgerukt uit de context van Ravages –  zal worden beschouwd als een daad van exhibitionisme. Ik wil dat vrouwen die schrijven een sprong voorwaarts maken net zoals mannen en vrijuit spreken over erotiek. Ik wil niet dat wat ik schrijf onopgemerkt blijft, maar ik houd niet van schandalen. In gesprekken, bij voorbeeld, heb ik een hekel aan spreken over lijfelijke zaken. Ik heb Thérèse en Isabelle geschreven met mijn bloed, ik heb het diepste uit mezelf gehaald. Ik heb uren met mijn ogen dicht gezeten om mij al die ervaringen van vijfentwintig jaar geleden te herinneren. Ik ben gestrand. Daarom is er soms een overdaad aan beelden, aan vergelijkingen. Zo kon ik er uitkomen. Maar er blijft een oprechtheid die zeker niet aan de aandacht van de lezer zal ontsnappen.’

Voor die oprechtheid heeft Leduc haar leven lang moeten vechten. Na de censuur affaire met Gallimard in 1955 kwam pas in 1964 haar grote doorbraak met het verschijnen van La Batârde dat een voorwoord meekreeg van Simone de Beauvoir. In enkele maanden tijd werden er 125.000 exemplaren van verkocht en haar naam kwam bovenaan de lijst van gegadigden voor de Prix Fémina of de Prix Goncourt. Al voordat de eventuele prijs werd toegekend, verdeelde het literaire establishment zich in twee kampen. La Batârde werd geprezen om de literaire kwaliteit en openhartigheid en de grond ingestampt door conservatieve critici die het een schandalig, immoreel, pervers, obsceen, pornografisch en verbaal schaamteloos boek vonden. Vooral door deze laatste betitelingen steeg de verkoop van La Batârde nog meer, dit tot misnoegen van de tegenstanders die geen prijs wilden toekennen aan een boek dat de gezinsmoraal ondermijnt. Immers een boek dat een prijs krijgt, zou in goed vertrouwen door eerzame burgers worden gekocht, zo redeneerden de bewakers van de moraal die zitting hadden in de diverse jury’s.

Gallimard heeft, naar mijn mening, door zich in 1955 niet vierkant achter zijn auteur op te stellen en door op de stoel van de censor te gaan zitten, de grond rijp gemaakt waarop in 1964 de aloude discussie over moraal ondermijnend geschrijf weer opnieuw kon oplaaien.(2) Uiteindelijk hebben de jury’s zich uit deze affaire uiterst slim, maar ook uiterst hypocriet gered door een verklaring waarin werd gezegd dat de prijzen alleen aan fictie werden toegekend en dat Leduc’s werk, vanwege het autobiografische karakter, daarom buiten de prijzen viel. Violette Leduc, die als schrijfster al twintig jaar in de anonimiteit had geleefd, heeft deze afwijzing als een grote onrechtvaardigheid ervaren. Het seksisme in deze onrechtvaardige behandeling is doorde slimme manoeuvres van de juryleden verhuld gebleven, maar kwam bij voorbeeld wel tot uiting in een vraag van een interviewer aan Leduc naar aanleiding van de afwijzing. Een vraag die hij in 1964 nooit aan een man had kunnen stellen: ‘Of zij vanwege de scabreuze passages niet vreesde iets verkeerds te hebben gedaan?’ Volmondig antwoordt zij: ‘Integendeel, ik betreur niets. Wanneer je in koud water duikt, is dat verschrikkelijk, het is onaangenaam. Maar daarna, wat een welbehagen! Het bloed stroomt, men voelt zich gezond. Als de lezers van de scabreuze passages een koude douche hebben gekregen dan ben ik ervan overtuigd dat zij het vervolgens warm krijgen, zich gezond zullen voelen, want een tekst die openhartig en eerlijk is geschreven, kan niet onfatsoenlijk zijn. Die tekst bevrijdt.’

Het schrijven van Violette Leduc zou je inderdaad ‘onvrouwelijk’ kunnen noemen. Zij behaagt niet. Integendeel, zij heeft wat Simone de Beauvoir in De tweede sexe noemt: ‘de moed om te mishagen’. En hoe kun je als vrouw nog meer mishagen dan door het vrouwelijke zwijgen over erotiek op te heffen? Leduc is een van de eerste schrijfsters die zó onverbloemd over lesbische en heteroseksuele ervaringen spreekt. Zij denkt niet aan de lezer, zij denkt alleen aan zichzelf. En zij is inderdaad schaamteloos. Een verademing na eeuwen opgelegde vrouwelijke schaamte. La Reine des Ratées (De Koningin der Mislukten), zoals Leduc zichzelf voor het succes van La Batârde noemde, is er mijns inziens meer dan andere schrijfsters in en voor haar tijd in geslaagd haar schaamteloosheid (en niet alleen op erotisch gebied) literair vorm te geven. Daar heeft zij met ijzeren discipline jaren aan gewerkt. Een voorbeeld van haar, eveneens schaamteloze, werkwijze wil ik u niet onthouden. 

In La folie en tête (1970), het autobiografische vervolg op La Batârde, beschrijft zij hoe zij zich haar eerste erotische ervaringen op kostschool precies probeerde te herinneren: ‘Ik schreef, ik schreef, terwijl zij (Thérèse en Isabelle) dicteerden. Ik schreef met één hand, terwijl met de andere… ik mijzelf beroerde om te voelen hoe het was hen te beminnen, hen te vinden, hen te vertalen, er zeker van te zijn dat ik hen niet zou verraden. Bedwelming die door mijn benen trok. Ik waarschuwde hen. Het is altijd dezelfde eentonige circulaire beweging. Ik gooide mijn pen neer op mijn schrift. Deze voortdurende beweging vraagt alles van je. Een arm lag vrij op tafel, mijn hoofd viel op mijn arm. Ik sprak met hen. Mijn hel verdwijnt, Isabelle, terwijl de lucht zich opent. Ik wil een uitbarsting van kiezelstenen zijn die zich richt naar de sterren. Thérèse, mijn gevangenis is duizelingwekkend met de beweging. Hoe kan ik het ooit in een andere taal overzetten, een golf overspoelt mij, het genot sluipt rond. Kom terug, Isabelle; ah, je bent teruggekomen. Je lange haar in mijn armen, tussen mijn knieën, tussen mijn benen, ik heb je weer gevonden. Vaarwel gevangenschap. Grote spanning, ik ben te sterk geladen. Alles is snelheid en verbinding.’ Dit noteerde Violette Leduc op middelbare leeftijd, in 1970, toen zij schreef over een episode in 1945 waarin zij bezig was te schrijven over haar leven in 1922. De verschillende tijdniveaus vervlechten zich zo met elkaar dat er geen onderscheid blijft tussen Leduc’s leven en het schrijven over dat leven.

Maar alleen Leduc’s schaamteloosheid en deze vervlechting maken haar niet tot een groot schrijfster. Margaret Crosland wijst op een ander aspect.(3) Zij zegt dat alleen een vrouw Thérèse en Isabelle kan hebben geschreven. Voor een man zou het moeilijk zijn geweest het evenwicht te bewaren tussen de fysieke en emotionele beschrijvingen. Vooral dit verborgen evenwicht en Leduc’s zeer eigen stijl maakt Thérèse en Isabelle tot een werk van literaire waarde.

Het is nu 1985 en als er niet snel iets gebeurt, verdwijnt Leduc weer uit de literatuurgeschiedenis, mede door toedoen van de uitgever Gallimard die nu nog maar enkele boeken van haar in druk heeft en niets doet om zijn auteur in de belangstelling te houden. Omdat Violette Leduc ook literair een buitenechtelijk kind was, kan zij gemakkelijk uit het zicht verdwijnen. Zij hoorde niet bij de existentialisten, ondanks dat zij in Les Temps Modernes publiceerde, niet bij de politiek geëngageerde intellectuele schrijvers van na de Tweede Wereldoorlog, niet bij de experimentelen van de Nouveau Roman, en zelfs niet bij outcasts als Genet of de Poètes Maudits. Zij hoorde echter ook niet bij de lesbische incrowd van Parijs en bezocht niet de salons van Nathalie Barney. Later, met de opkomst van het feminisme aan het einde van de jaren zestig, werd Leduc’s werk óf volgens rigide feministische normen beoordeeld (bij voorbeeld door Germaine Greer en Kate Millett) óf vrijwel genegeerd. In feministische literatuuroverzichten of kritieken kom je zelden Leduc’s naam tegen.(4) Boekhandelaars in Parijs komen steevast met boeken van de architect Violet-Le-Duc aandragen als je naar haar werk vraagt en de lesbische vrouwen in het vrouwenhuis van Parijs weten niet eens dat Violette Leduc jarenlang om de hoek, in de rue Paul-Bert, heeft gewoond.

Hoe kan een schrijfster die door critici is vergeleken met Renard, Zola, Miller, Rousseau, Céline, Beckett, Genet, zo snel verdwijnen? Isabelle de Courtivron die recent, vanuit een feministisch perspectief, de eerste uitgebreide studie over het werk van Leduc heeft gepubliceerd, zegt hierover het volgende: ‘De vergelijkingen met andere schrijvers zijn een uiting van onmacht om Leduc’s werk een plaats te geven in de literaire traditie. Zij bieden geen serieuze benadering van haar werk. Het werk van een vrouw die op een dergelijke wijze schrijft, behoort tot het donkerste continent van de literatuur en dient een eigen plaats te krijgen.’Een plaats die volgens De Courtivron nog het meeste lijkt op die van de surrealisten en de Poètes Maudits. De Courtivron wil met haar studie Violette Leduc uit het isolement halen waarin onder anderen ook feministen haar hebben geplaatst.(5) Ik denk dat dat laatste komt doordat het feminisme overwegend een middle-class beweging is en velen Leduc te grof vinden, te vulgair, te proletarisch of te openhartig over seksualiteit. Maar waarschijnlijk is de allerbelangrijkste reden het feit dat Violette Leduc geen vrouw is met een sympathiek karakter. Eerder is het een onmogelijk mens met de vreselijkste ‘vrouwelijke’ karaktertrekken, waarin de lezeres dan ook nog een diepe blik wordt gegund. Leduc wordt verteerd door haar obsessies. Een voorbeeld daarvan gaf zij in een interview: ‘Ik heb een te zwak zenuwstelsel. Als ik een verhouding met iemand heb, dan is diegene alles. Ik ben voortdurend onrustig. Gaat het goed met je, heb je iets nodig, wat zie je, wat kan ik voor je doen, waaraan denk je, ben je een beetje gelukkig, wil je dit, wil je dat? Ik houd niet op, ik draai om die persoon heen, ik kan diegene niet met rust laten. Dag en nacht, zonder ophouden, stel ik dezelfde vragen. Ik weet goed dat dat voor de ander een hel is, dat het niet is vol te houden, maar ik kan er niet mee ophouden.’ 

Leduc’s oeuvre is als een zaal vol spiegels waarin het beeld van Violette, de obsessionele hoofdpersoon van bijna al haar boeken, duizendvoudig op je afstormt. Leduc is volgens mij het slachtoffer geworden van de tirannie van de behoefte aan positieve identificatie die in feministische kringen heerste/heerst en die bepaalde/bepaalt of een werk van waarde (al dan niet literair) wordt geacht. Het onmogelijke karakter van Violette Leduc, dat voor feministen in veel gevallen de aanleiding is tot het negeren of verkeerd beoordelen van haar boeken, leidde bij Maurice Sachs, haar eerste inspirator, tot primitieve vrouwenhaat: ‘De drie maanden die ik in gezelschap van deze op mij zo zeer verliefde vrouw doorbracht, versterkten mij in mijn visie op vrouwen: zij zijn lafhartig van geest, van een keihard materialisme en hebzuchtig van nature. Voor mijn part mogen ze voor mij dan het “echte” leven vertegenwoordigen, maar zij hebben niets van een beetje hogere vorm van leven, afgezien van de momenten dat zij je een beetje plezier bezorgen.’

Het is Simone de Beauvoir geweest die, als eerste, door het onmogelijke karakter heen, Leduc’s grote talent heeft gezien en haar haar hele leven is blijven steunen. Leduc was hevig verliefd op De Beauvoir, maar deze relatie liep niet uit op een ravage zoals Leduc’s andere relaties. Simone de Beauvoir heeft altijd geweten hoe zij op een gepaste afstand van Leduc moest blijven. Hun contact en hun liefde liepen via de literatuur. Dat Leduc ondanks alles is blijven schrijven, niet heeft gezwegen, is te danken aan de voortdurende stimulans van De Beauvoir. De zware taak die Violette Leduc zichzelf stelde, heeft zij verwoord in La folie en tête: ‘Schrijven of zwijgen? Het onmogelijke woord schrijven op de kromming van de regenboog.’

De zoektocht naar het onmogelijke was de kern van Violette Leduc’s leven en werk. Werk dat een plaats dient te krijgen in de vrouwelijke literaire traditie.

Noten

1) Eerder verschenen in een bibliofiele uitgave. In eigen beheer uitgebracht door Jaques Guérin, een vriend van Violette Leduc. (zie La folie en tête)

2) In 1903 werd door de conservatieven in de jury van de Prix Goncourt, in verband met Leautaud’s Le Petit Ami, al gesproken over immoraliteit.

3) Margaret Crosland, Women of Iron and Velvet. Constable and Company Ltd, Londen 1976. pp 201-211.

4) Margaret Crosland zie noot vorige bladzijde.

Jane Rule, Lesbian Images. Pocket Books, New York, 1976. PP 144-I53.

5) Isabelle de Courtivron, Violette Leduc. Twayne Publishers. Boston, 1985

Ineke van Mourik

Amsterdam 1985

Violette Leduc, Thérèse en Isabelle. Feministische Uitgeverij Sara, Amsterdam 1985. Eerder verschenen bij Bruna & Zn, Utrecht 1969. De oorspronkelijke uitgave verscheen in 1966 bij Gallimard, Parijs. Uit het Frans vertaald door Eveline H. Klaver 1969.

Lust & Gratie (1983-2001) Digitaal!

In het jaar 1979, de feministische beweging heeft dan al een hoge vlucht genomen, besluit een aantal lesbische vrouwen (Maaike Meijer, Mieke van Kasbergen, Dorelies Kraakman en Ineke van Mourik) de overwegend door kommer en kwel getekende lesbische literatuur te verrijken met het Lesbisch Prachtboek (Feministische uitgeverij Sara te Amsterdam). Een boek dat een nieuwe manier van denken, voelen, dromen en ervaren over het lesbisch zijn wilde presenteren zonder te vervallen in negatieve dan wel uitsluitend politieke termen. Een boek met verhalen, kunst, een beeldroman, essays, interviews en autobiografische ontboezemingen. We dachten dat we er rijk van zouden worden en richtten een Stichting op (Stichting Lust & Gratie) om deze gelden te gaan beheren. Het boek werd goed verkocht, maar de stichting werd er niet erg rijk van. Maar wat dit eerste initiatief wel opleverde was de wens om het hierbij niet te laten. 

Op 11 september 1982, Nationale Pottendag, werd op het bal in Krasnapolsky te Amsterdam, het idee geboren om de lesbostrijd met literaire middelen verder te voeren. Tijdens dat bal hadden Carla Brünott en Saskia Wieringa zich uit het gewoel teruggetrokken. Zij liepen een nachtelijk ommetje over de Wallen en bedachten dat een dergelijk decadent bal ons afleidde van de vrouwenstrijd. Kijk eens naar alle vrouwenonderdrukking om ons heen! Pornoshops, reuze onderdrukte hoeren! En wij maar feestvieren! Waar was onze strijdbaarheid gebleven! De twee dames wonden zich steeds meer op en enkele dagen later schreven zij een vlammende brief aan een aantal literair aangelegde dames om hen op te wekken de pottenstrijd met volle literaire inzet aan te gaan. 

Een paar pittige citaten uit dit historische document:

‘Pottenstrijd anno 1982: pottenbladen, pottenkafees, een pottenbal voorafgegaan door een pottenboottocht, pottenstickertjes en pottenbuttons, een pottenhoekje in de vrouwenboekhandels, pottenkapsels en pottenkleertjes…

We hebben een soort speelruimte voor onszelf gecreëerd. Maar… waar is onze strijdbaarheid, onze reflectie over de wortels van ons bestaan? Hoe stellen we ons op tegenover het opkomende fascisme? Tegenover nieuwe tekenen van vrouwen-en rassenhaat? Het blanke kapitalistische patriarchaat heeft ons even een adempauze gegund… Wij feesten en consumeren passief de diverse geneugten van een tamelijk comfortabel pottenbestaan anno 1982…We zijn decadent en verwend…

Maar we vergissen ons…er is al eens een periode geweest van arrogant en decadent feesten….met heldinnen als Barney en Vivien….Decadentie en nostalgie, romantische verbittering en passie zijn de wachtwoorden van nu. We weten hoe het toen eindigde: we dragen nu trots roze driehoekjes op onze revers…. 

De brief eindigde met een omineuze waarschuwing:

Bewaar die roze driehoekjes maar goed, dames, ze zouden nog wel eens uitstekend van pas kunnen komen.’ 

De brief viel in goede aarde en er werd een redactie gevormd om een literair cultureel blad op te richten. Een blad met als voorlopig profiel volgens de notulen van 28 november 1982: ‘Lesbischer dan Serpentine en Opzij, dieper dan Diva en vooral spiritueel (waar we nog niet helemaal uit zijn wat we daar onder verstaan)’. In een vergadering op 8 januari 1983 wordt dat wat nader uitgewerkt. Het moest een duur en mooi kwaliteitsblad worden, zowel kunstzinnig als wetenschappelijk, waarin de ‘lesbo-verbeelding’ aan de macht gebracht zou worden’. 

In herfst 1983 verschijnt het eerste nummer van Lust & Gratie met een tienkoppige redactie. Ondertitel: Lesbisch Kultureel tijdschrift. Een ondertitel die nog vaak speels zal veranderen en uiteindelijk werd: driemaandelijks literair tijdschrift. Dit schetst meteen de worsteling van de diverse redacties. Zij wensten zich niet op te sluiten in een definitie van lesbozijn van louter bedpraktijken. Zij lieten zeventien jaar lang een wereld zien van literatuur, beeldende kunst, essayistiek, filosofie en levenskunst waarin vrouwen voor elkaar centraal staan, niet alleen erotisch maar ook sociaal. Zij wilden een internationaal cultureel perspectief ontwikkelen waar menselijk niet alleen mannelijk is, waar vrouwelijk niet is afgeleid van heterosociale normen die uiteindelijk neerkomen op mannelijke normen. Vrijwel alle intellectuele en artistieke lesbo’s van naam leverden stukken, evenals tal van vooraanstaande feministen. Vele bijdragen werden klassiek. 

We maakten een revolutionair tijdschrift, een utopische reis waarvan het doel nog niet bekend was. Het lukte ons talloze inspirerende verhalen uit de feministisch/lesbische geschiedenis op te graven en een nieuwe toekomst vorm te geven door middel van kunst, fotografie, essays, verhalen, gedichten, brieven, vertalingen, dromen, stripverhalen. Zevenenzestig nummers hebben we gepubliceerd, zeventien jaar lang verrijkten we de wereld daarmee en het is geweldig dat Lust & Gratie nu via DBNL (Digitale Bibliotheek Nederland) digitaal is, makkelijk te vinden is en een grotere verspreiding kan krijgen. 

En wat die omineuze waarschuwing betreft, die was niet uit de lucht gegrepen want nu in 2021 is de strijd nog steeds niet gestreden. De weg naar de Utopie, naar een realiteit waarin vrouwen niet langer eenzijdig worden bekeken vanuit de mannelijke blik en waarin vrouwen hun eigen realiteit vormgeven, kan nog steeds de broodnodige culturele voeding gebruiken. 

Daniel (Ineke) van Mourik en Maaike Meijer

Amsterdam, mei 2021

https://www.dbnl.org/tekst/_lus005lust01_01/

Via DBNL wordt er nu ook aan gewerkt om LOVER, Literatuuroverzicht van de Vrouwenbeweging gedigitaliseerd te krijgen.

Lesbische geschiedenis: Pottengrot Nijmegen 1979

Recycling:

De Directrice van het Nachtheelal. Fragment uit: Ineke van Mourik, Tropenritme. Autobiografische fictie. Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem 1988

(Brief aan Eduard over het ontstaan van de vriendschap van de hoofdpersoon met het Grijze Kind. Vóor die vriendschap was een lange periode van zwijgen en elkaar negeren ontstaan vanwege een dwaze aanvaring in het Vrouwencafé) 

De Directrice van het Nachtheelal

1980-pottengrot-in-kelder-caf-de-plak_24641155926_o

Het verhaal speelt zich af in Nijmegen in de tweede helft van de jaren zeventig. Nijmegen was van een tamelijk burgerlijke, nette stad (een stad van burgers en van hen gescheiden studenten), via de studentenbeweging die zich actief met het stadsleven ging bemoeien (tegen de burgers en voor de arbeiders), geworden tot een vreemde smeltkroes van feministen, krakers, werklozen, ex-studenten die cafés en kleinschalige bedrijven openden of een ambachtelijk leven gingen leiden, milieu- en antikernenergie-activisten en homoseksuelen. Jij zat al jaren in Amsterdam en ik woonde nog steeds in die snel veranderende provinciestad. Ik werkte niet meer aan de universiteit maar in een feministische boekhandel in het centrum van de stad die wij met een groep vrouwen hadden opgezet. Wat voor bejaarde hippies, uitgedoofde marxistisch-leninistische revolutionairen, radeloze therapielopers en vermoeide polygamen jaren van luwte waren, waren voor feministen, krakers, homoseksuelen en andere randgroeperingen (en dit in alle mogelijke combinaties) jaren van bloei en acties en van felle reacties van de gevestigde orde.

In het uitgaanscentrum van de stad had een aantal politiek- actieve homoseksuele jongens, tot veler ergernis, een gewoon openbaar café, zonder bel en zonder luikje voor ho-inspectie, geopend. In de kelder van dit opzienbarende café dreef Hubertine X op zondagavond van tien tot vier uur in de nacht de zogenaamde Grot*, een bar voor lesbische vrouwen. Hubertine was de onbetwistbare Directrice van dit nachtheelal. Zij was bekend en berucht van demonstraties en oproer. Zo was zij het brein achter de veelbesproken en bekeken verstoring van de lezing van Van Agt in Nijmegen. ‘Gij zoudet het niet geloven maar er werden mij, excusez les mots, gebruikte maandverbanden toegeworpen,’ zou Van Agt later verklaren in het journaal dat uitvoerig aandacht aan het incident besteedde. Hetgeen de zaak goeddeed, maar de daders werden zo duidelijk in beeld gebracht dat een aantal van hen hun maandelijkse toelage van hun CDA-papa verloren zag gaan.

Hubertine combineerde haar journalistieke werk met onderzoek naar de handel en wandel van de kinderpornograaf Jopie van Oranje (dat het koninklijk huis hier niets aan doet!), een ghostwriterschap voor wetenschappelijke televisieprogramma’s en het wekelijkse barbeheer van de Grot, waar alles mogelijk was en niets verboden, behalve als het te keurig was. Bij haar thuis daarentegen stond altijd de thee op een lichtje, op het dressoir een schaal met taartjes van de beste bakker in de stad en links naast het zeegroene bankstel, op een bijzettafeltje, een Mariabeeld met daarnaast een rond zilveren dienblaadje met kristallen glaasjes waarin zij op hoogtijdagen, en die waren er vaak, exquise likeuren schonk. Op zondagen speelde zij op het harmonium in de gang. Er werd wel gefluisterd dat zij in haar slaapkamer een uitgebreide porno-bibliotheek had, maar die zou even goed voor haar research naar de praktijken van J. van O. kunnen dienen, als tot vermaak voor haar huurders. Haar flat was gelegen in een van de burgerlijkste wijken van de stad maar dat belette haar niet jonge dakloze nichten die zij op straat had gevonden jarenlang onderdak te bieden in haar kleine logeerkamertje. Of zij na al die jaren moe werd of te opgewonden van al het gehijg en gesteun uit haar nichtenalkoofje, dat weet niemand, maar op een dag stuurde zij de laatste nicht weg en bood het kamertje aan het Grijze Kind aan dat in een lekkend krot in de benedenstad woonde en daar romantische gedichten schreef die steevast bij elke thuiskomst waren verregend of door wilde katten aangevreten. Al gauw werd zij de minnares van de Directrice en tevens haar rechterhand en schandknaap achter de bar van de Grot.

De Grot

De Grot was een merkwaardig nachtlokaal met een duistere reputatie. Zij verhield zich tot het feminisme als een nachtclub tot de eengezinsdoorzonwoning. Het Vrouwencafé, bij voorbeeld, was feministisch en zeker in het begin ogenschijnlijk keurig heteroseksueel. Je moest als lesbienne oppassen niet de doelgroep huisvrouwen terug te jagen naar man en kinderen. Aan de andere kant waren er slechts besloten homobars die rood, warm, zinderend, zwoel en ook ruig waren, waar meisjes elkaar ongegeneerd mochten beloeren en aanraken en waar zij zich konden overgeven aan drankmisbruik onder de klanken van seksistische discomuziek. Ik bewoog mij zowel in de feministische cafés als in het broeierige homogetto. En ik was niet de enige. Terwijl wij onze verlangens en wensen verdeelden over de twee café-werelden, zat de ‘gewone’ heteroseksuele huisvrouw, de lieveling en favoriete klant van menig feministisch collectief, doorgaans fijn thuis bij de buis.

De Grot was het eerste café dat feminisme en lesbisch getto met elkaar verbond op een wijze die zowel radicaal als speels was. Door die ongebruikelijke combinatie bracht zij feminis­tische en niet-feministische lesbo’s als ook feministische heterovrouwen in verwarring, of zij streek hen tegen de haren in. Omdat dit café een van de weinige plekken was waar vrouwen ongestoord met elkaar konden dansen, zetten met name vele heterovrouwen hun politieke bezwaren tijdelijk opzij om op de klanken van de verboden muziek hun egodans uit te voeren. Tegen sluitingstijd uitten zij vervolgens hun verdrongen emoties door het kapot gooien van glazen, en door te zeuren om drank of nog een plaatje. De Directrice was streng en onverbiddelijk en veegde die meisjes met glas en al de kelder uit. Na zo’n incident nam zij altijd wraak, bij voorbeeld door de week daarop de klanten een solidariteitspetitie van homoseksuelen tegen het bezoek van de paus te laten tekenen. Of zij had de bar en tafeltjes opgesierd met dildo’s op fluwelen bedjes, of zij liet het butch-personeel cowboyholsters met pistolen dragen om de hetero-vrouwen uit hun tent te lokken of nog meer schrik aan te jagen. Alles was goed als het maar vooroordeelbevestigend was. De slechte naam en faam van de Grot breidde zich zelfs uit naar de hoofdstad en regelmatig kwamen er autoladingen uit het westen zich in de provincie vergapen, niet in het minst aan het knaapachtige meisje achter de bar. Ik was in die tijd een trouwe bezoekster en ontmoette het Grijze Kind weer, die mijn veelvuldige bestellingen beleefd maar immer zwijgend voor mij neerzette. Het contact harerzijds verliep hoofdzakelijk via gebaren en blikken die in uiterste gevallen werden uitgebreid met vragen en antwoorden via de Directrice. 

1979 Pottengrot bij Bobby

Na verloop van enkele maanden bevorderde de Directrice mij van gewone klant tot bijzondere klant, hetgeen betekende dat ik glazen mocht ophalen en na sluitingstijd de vloer aanvegen in ruil voor drank en nachtelijk nablijven met het personeel. Tot het gezelschap bijzondere klanten behoorde ook Cathy Camper, van oorsprong Engelse, die zich kleedde zoals voorheen haar landgenote M. Radclyffe Hall, een notoire lesbienne en auteur van het boek The Well of Loneliness, een boek dat in de geschiedenis van de censuur even beroemd is als in de lesbische subcultuur. In het shagrokende gezelschap van spijkerbroeken, tuinbroeken, legerbroeken en harembroeken was Cathy in haar dure Italiaanse mannenpak met hoed, haar Dupont-aansteker, haar Benson & Hedges-sigaretten, een opvallende verschijning. Zij had sociale psychologie gestudeerd en zich gespecialiseerd op het gebied van trainingen aan de medemens in seksuele nood, maar na het behalen van haar titel sloot zij zich aan bij ons vrouwencollectief om, zoals zij zelf zei, ‘het groepsproces te bewaken. ’ Zij deed dat door het organiseren van opwindende avonden en middagen zoals de beroemde moederdag ter bevordering van het moeder-dochter contact, die haar na afloop een geheel nieuw patiëntenbestand opleverde, of het uitnodigen van arbeidersmeisjes van de streekschool om de kloof tussen de sociale klassen te overbruggen. Deze meisje verlieten na de gezellige middag geheel gesterkt in hun vooroordelen (‘dat zijn geen vrouwen maar kerels’) het café.

De Erotische Avond

Het klapstuk en hoogtepunt in Cathy’s carrière was de Erotische Avond in de Grot. Toen het merendeel van de feministen alleen nog maar demonstreerde, theoretiseerde, actie voerde, bedrijven en tijdschriften oprichtte, de Melkweg in Amsterdam nog niet dacht aan een Festival van de Verleiding, een aantal vrouwelijke journalisten over de ruggen van diezelfde feministen een carrière bij linkse kranten en weekbladen opbouwde, repeteerde Cathy samen met het Grijze Kind wekenlang in haar kamer haar avondvullende erotische programma. Zij had om in de juiste stemming te komen haar kamer herschapen in een soort damesbordeel: langs de wanden en van het plafond hingen lange stroken rood crêpepapier, op de vloer en op haar bed lagen dikke bontvachten, overal stonden spiegels, er hing een zware geur van dure parfum en de kamer was, ook overdag, verlicht door fluorescerende en rode lampen.

Cathy had mij gevraagd de diverse onderdelen van de Erotische Avond aan te kondigen en omdat ik nu dichter dan ooit in de nabijheid van het Grijze Kind was, begon haar doventaal mij steeds meer op de zenuwen te werken. Ik wist niet hoe haar zwijgen moest worden doorbroken. Zij zou niet het initiatief nemen omdat zij haar belofte wilde houden en ik was te koppig om alsnog ongelijk te bekennen. Zeker nu wij samenwerkten, werd het spel onverdraaglijk en de omgeving kreeg steeds meer de functie van intermediair toebedeeld. 

Voor de Erotische Avond had heel potteus en feministisch Nijmegen, van getto tot universiteit, een deftige uitnodiging ontvangen. De Directrice serveerde in een oversized herencolbert met stropdas bij binnenkomst zoutjes in de vorm van borsten en andere vrouwelijke delen die bij elke bakker te krijgen zijn, maar die nu, in deze erotische context bij menigeen ineens diepe verontwaardiging (bah, seksistisch!) wekten. Hetzelfde lot viel ten deel aan de schalen waarin op artistieke wijze fel gekleurde zuurstokken en rode zuurballen waren geschikt. Een enkeling verliet de kelder al voordat het programma was begonnen. De beide artiesten lazen erotische gedichten en verhalen voor, zongen zwoele liederen in avondjurk, lagen naakt in bontjassen, hielden een kuise striptease, aten op wellustige wijze een fruitschaal leeg, streelden het publiek met boa’s en veren. Naarmate de avond vorderde en hun acts steeds vrijmoediger werden, verlieten meer vrouwen de zaal. Als eerste verliet na de pauze het overkoepelende orgaan van academische vrouwen (O-VARIA ) het café. De dames lardeerden hun pauzevertoog met voor het merendeel van het publiek onbegrijpelijke termen uit de boeken van de heren Lacan, Foucault en Derrida, overgoten deze met de cerebraal-erotische damessaus van Irigary, en besloten hun discours met het revolutionaire voorstel Wina Born** op te nemen in de feministisch-erotisch verantwoorde literatuur. Daama begon de groep Vrouwen tegen Sexueel Geweld en Pornografie – waarin het anti-virus zich ongemerkt had uitgebreid tot een anti-houding ten opzichte van alle vormen van seksualiteit door de voortdurende confrontatie met de perversiteiten van de heteroseksuele cultuur – zich te roeren. Midden onder de voorstelling liep de groep, met medeneming van het belastende materiaal, de zoutjes en het kermissnoepgoed, en onder het uitroepen van hun collectieve kreet: ‘Nou, dat vind ik wel moeilijk hoor’ (hun eufemisme voor een diepe afkeer en veroordeling van het gebodene), luid stampend de trap op naar boven.

Zelfs de vrouwenbreibrigade die haar agressie altijd in toom hield door waar dan ook, in vergaderingen, demonstraties, etcetera, te breien, liet rechts achter in de zaal een driftiger getik van haar naalden horen.

De Directrice klapte opgetogen in haar handen. De avond was nu echt geslaagd en het handjevol dat overbleef mocht het historische moment beleven dat een van de aanwezigen, geheel overstuur van drank en emoties, zich uitkleedde en zich tot diep in de nacht liet beschilderen waarna zij naakt en onder luid gezang in triomf naar huis werd gedragen.

Ik bleef, zoals gewoonlijk, achter om samen met anderen de kelder in oorspronkelijke staat te herstellen en de avond nog eens haarfijn door te spreken. Door de drank, de verhitte avond, de ruzies, het liederlijke plezier hadden wij onze normale controle verloren en het Grijze Kind en ik waren elkaar, van ondraaglijke spanning, bijna in de haren gevlogen als de Directrice niet had ingegrepen. Zij schonk vier glaasjes jenever in, sommeerde ons naar een hoekje, gaf ons elk een glaasje, zei: ‘Opdrinken en vlug een beetje’, gaf ons het andere glaasje en zei op nog beslistere toon: ‘En nou praten, verdomme.’ Van schrik begonnen wij tegelijk te praten. We praatten tot het ochtendgloren, praatten op weg naar de Directrice haar flat en bezegelden deze nieuwe ontwikkeling met de harmoniumklanken van de Directrice en een urenlang driestemmig gezang van een complete liederenbundel de H. Maagd toegewijd.

Na deze gedenkwaardige avond – jaren later zullen wij velen van de toen verontwaardigde vrouwen flirtations zien aangaan met de SM-scene – trok Cathy zich uit het openbare lesbische leven terug. Zij liet haar hoofd kaalscheren, haalde haar jurken uit de kast en vertrok uit heimwee naar een van de Waddeneilanden waar zij als serveerster ging werken. Na enige tijd ‘trouwde’ zij daar met een heteroseksuele vrouw, moeder van vier kinderen, die zij aanvankelijk therapeutische hulp had geboden. Jaren later keerde zij, weer alleen, terug naar Nij­megen. Via het Arbeidsbureau probeerde zij, zoals vele andere afgestudeerden, een baan als schaapherder te krijgen maar belandde uiteindelijk met een oude geliefde in een eengezinsdoorzonflat waar zij zich begon voor te bereiden op een come­ back als directeur in het bedrijfsleven via een onafzienbare reeks cursussen en trainingen in management en marketing. Those were the days, Eduard. Zoals voor Cathy Camper de Erotische Avond een hoogtepunt en eindpunt was van haar opzienbarende optreden in de feministische cultuur, zo was deze avond voor het Grijze Kind en mij het begin van een vriendschap die nu al jaren duurt. Nu weet je wat ik deed

in dat saaie, en volgens onze ouders nette, Nijmegen terwijl jij in het opwindende Amsterdam, volgens onze ouders het Sodom en Gomorrah van Nederland, op je zolderkamer Scho­penhauer en Nietzsche bestudeerde en Céline herlas.

* Dit fragment is gebaseerd op ervaringen in De Pottengrot, de lesbische zondagavonden in de kelder van café De Plak te Nijmegen. De Pottengrot werd in 1979 geïnitieerd door Ineke Zijlmans (Huntin’ Hubertine) en Jonne Linschoten (Bobby). Later werd ik ook een van de bardames/jongens (Daniel).

** Wina Born (1920-2001), de moeder van de Nederlandse gastronomie.

In Memoriam: Carla Brünott 1938 – 2017

Rede uitgesproken bij het afscheid van Carla Brünott op 26 augustus in Schuilkerk De Hoop te Diemen en als blog gepubliceerd op de website van Atria door Ineke van Mourik.

carlabrunott 

Een Fameuze Potteuze

Het was in de tweede helft van de jaren zeventig toen Carla Brünott mijn leven kwam binnen trompetteren. Ik woonde in Nijmegen en was een van de oprichtsters van De Feeks, vrouwenboekhandel, café en documentatiecentrum. Op de universiteit roerden de vrouwen zich ook en tijdens het eerste Heksencollege in 1977 vertelde Carla op het podium in de pauze dat zij samen met andere vrouwen een vrouwendrukkerij Virginia (vernoemd naar Virginia Woolf) aan het oprichten was. Daarvoor was geld nodig. Zij eindigde of begon haar oproep (dat weet ik niet meer precies) met subliem getrompetter. Zonder trompet, maar louter met haar stem. Mijn oren stonden op stelen! Later hoorde ik dat zij zangeres was die haar veelbelovende carrière had afgebroken en in het klooster was gegaan. Daar gebeurde wat in de licht erotische bouquetreeks romannetjes al zo vaak was beschreven: zij werd verliefd op een mede-non. Zij trad uit maar later organiseerde zij over het onderwerp van de ‘bijzondere vriendschap’ een studiedag in het moederklooster van de Zusters van Schijndel. En dat was nu typisch Carla. Zij wilde dingen bespreekbaar maken.

Jaren daarna, toen wij samen een keer toevallig langs haar oude klooster in Egmond kwamen, heeft zij mij het klooster laten zien. Op een gegeven moment vroeg ze of ik buiten wilde wachten want ze wilde moeder-overste nog even spreken. O, help dacht ik nog, zij gaat het weer over ‘bijzondere vriendschappen’ hebben en moeder-overste de oren wassen. En jawel, ze kwam aangeslagen terug want moeder-overste was koel en afstandelijk gebleven. Ik geloof dat zij haar toen ook het boek Lesbian Nuns heeft gegeven. Later kreeg zij een nare brief als reactie.

Carla kon het niet laten: als zij iets onrechtvaardig vond ging zij er zogezegd vol en radicaal in en dat leidde ook regelmatig tot aanvaringen.

Een bevlogen priester op blote voeten

Als kind was het haar diepste wens om priester te worden, maar die keuze was voor vrouwen verboden terrein. Zij koos, ondanks haar hartstocht voor zang en muziek, niet uit eigen vrije wil voor het conservatorium. Het was een wens van haar familie en omgeving en zij liet dat allemaal over zich heenkomen. Na een aantal jaren protesteerde haar lichaam: zij verloor haar stem.

Vervolgens koos zij voor het klooster, maar daar was voor de liefde (behalve dan die voor God) geen plaats. En opnieuw koos zij: maar nu om uit te treden. Op dat moment werd zij naar mijn gevoel een bevlogen priester op blote voeten die zonder instituut of druk van buiten de wereld rechtvaardiger probeerde te maken. Zij paarde een tomeloze werkdrift met talloze initiatieven om de positie van vrouwen te verbeteren en hun culturele bijdragen onder de aandacht te brengen. Ik werkte met haar samen bij het tijdschrift Lust & Gratie (waarvan zij de initiatiefneemster was) en typerend voor haar was dat toen ik een keer uit pure noodzaak bij Shell had getankt ik hel en verdoemenis over mij kreeg uitgestort. Heftig en bevlogen was zij maar uiteindelijk ook bereid om een blik in haar eigen ziel te werpen en dat verzachtte haar soms onverzettelijke natuur. Heftig was zij ook in haar liefdes. Zo heeft zij eens in dronkenschap voor de deur van een geliefde staan schreeuwen die er blijkbaar niet was. Zij werd opgepakt en in een cel gezet, verwenste het hele patriarchaat en heeft de hele nacht iedereen wakker gehouden met getrompetter en gezang. Een razende profeet laat zich zelfs in het hol van de leeuw niet de mond snoeren.

Haar eigen stem

Als ik nu over haar leven nadenk en het gesprek dat ik nog met haar had op donderdag 10 augustus toen we afscheid van elkaar hebben genomen, dan realiseer ik mij dat de essentie van haar leven toch de muziek was. Zij had daarin haar eigen weg willen gaan, maar door haar grote talent stortte de buitenwereld zich op haar. Zij was kwetsbaar en liet zich overspoelen, met het gevolg dat zij uiteindelijk haar stem verloor. In het klooster kreeg zij de naam Kerimeh, een persoon uit een Arabisch verhaal. Dat is op zich al wonderlijk in een christelijke omgeving. Deze Kerimeh was verloofd met een man die doof werd en die zijn gehoor zou terugkrijgen als zij haar stem offerde. Maar dan kenden de nonnen Carla toch niet goed. Uiteindelijk offerde Kerimeh haar stem om die van haarzelf terug te krijgen want na het klooster ging Carla een leven leiden zoals zij dat wilde en waarin muziek en zang altijd een grote rol bleven spelen. Op haar voorwaarden, op haar manier. Legendarisch was haar optreden in rokkostuum voor een enthousiast vrouwenpubliek. Haar kwetsbaarheid werd haar kracht. Zij heeft haar carrière geofferd maar niet haar stem, haar eigen stem, en die zal ik nog lang horen.

Brunott

Carla Brünott, laten we haar naam uitspreken want dat is de naam die zij droeg en die haar heeft vergezeld in haar aardse bestaan. Dat haar rebelse ziel moge worden opgenomen in het eeuwige licht.

Lees verder

Carla Brünott: een gepassioneerde potteuze

Archief Carolina Petronella Maria Brünott

 

Lesbian Nation

Verhaal uitgesproken op 9 december 2016 t.g.v. een bijeenkomst/reünie van Lesbian Nation bij Cantina Vocaal te Amsterdam door Ineke (Daniel) van Mourik.

Lesbian nation3

Ik vraag mij regelmatig af of ik als ik in een ander tijdperk was geboren niet in het gekkenhuis terecht zou zijn gekomen. Je diep van binnen onbehaaglijk voelen, voelen dat er iets niet klopt in de wereld die je kent van opvoeding en onderwijs, is niet genoeg om je als individu los te kunnen worstelen uit een cultuur. Daarvoor heb je anderen nodig, kennis van hoe de wereld is geworden wat zij is en ideeën over hoe je een cultuur zou kunnen veranderen. Blijkbaar moet je ook de tijd mee hebben en die had ik. Als eind jaren zestig de vrouwenbeweging weer een nieuwe impuls krijgt, wordt dat voor mij het begin van een eindeloos avontuur. Ik las en las. Boeken van feministische schrijfsters werden dagelijkse kost. Maar ik bleef een kamerfeministe, veilig achter mijn bureau in Nijmegen, met lineaal en potlood in de hand om alles aan te strepen wat voedsel voor mijn uitgehongerde ziel was. Van o.a. Paarse Septemberkrant, S.C.U.M. manifest, Jill Johnston’s Lesbian Nation (1973) tot Germaine Greer, The Female Eunuch en opnieuw De Tweede Sekse van Simone de Beauvoir.Terwijl Dolle Mina demonstreerde, Joke Smit de topfeministe was en MVM op volle toeren draaide, bleef ik mij deels een buitenstaander voelen.

Totdat ik via een vriendin werd gevraagd om voor het landelijke tijdschrift Lover tijdschrift signaleringen te maken. Weer later werd ik in de tekstredactie gevraagd. Regelmatig vergaderden we met de redactie in Nijmegen en later vooral in Utrecht bij de Heksenkelder, de eerste vrouwenboekhandel in Nederland die in 1975 werd opgericht. Een volgende stap naar buiten was het samen met anderen organiseren van een  vrouwenavond bij Dien in het café De La Paix waar de Nijmeegse lesbische vrouwen elkaar troffen rond de flipperkast en het billard. Zochten we daarvoor onze toevlucht in duistere homokroegen, bij Dien werd het al feministischer.

Toen gebeurde er iets dramatisch dat mijn leven een grote wending zou geven: mijn oudste zus verongelukte op 27 maart 1977 in het grote vliegtuigongeluk op Teneriffe. Ik studeerde nog, liep stages en aarzelde over de toekomst. Ik wilde niet de wetenschap in en mijn opleiding tot orthopedagoge had mij in instellingen (o.a. gevangenissen) gebracht waarin ik mijzelf als de grootste gevangene beschouwde. Het verlies en een aantal maanden van depressie die erop volgden, maakten iets in mij los dat mij bevrijdde. Ik besloot mijn hart te volgen en wilde (ook al had ik geen enkele ervaring met zakendoen) een vrouwenboekhandel oprichten. Ik sprak erover met Ineke Zijlmans. Zij kende een vrouw die dezelfde plannen had. Dat bleek Veronie Koopmans te zijn die al een aantal vrouwen op het oog had. We kwamen bij elkaar, besloten tot oprichting van een vrouwenboekhandel, café en documentatiecentrum, en op 23 november openden we aan de Eiermarkt in Nijmegen, de Feeks.

Wie een cultuur wil scheppen of herscheppen, begint met kennis en overdracht, een ontmoetingsplaats en en legt alles vast voor de toekomst. In een opmerkelijk korte tijd lukte het de eerste stap hiertoe te zetten met een simpele formule, zonder businessplan, en met weinig geld. Elders in het land waren er al vrouwenhuizen, maar er kwamen meer en meer vrouwenboekhandels en vrouwencafé’s en het hart van die laatste initiatieven werd gevormd door de lesbisch-feministen.

De Nijmegen – Amsterdam Connectie

Er is afstand en gevoelsafstand. Zo is de reis van Nijmegen naar Amsterdam korter dan die van Amsterdam naar Nijmegen. Dus namen wij, lesbisch feministen van het eerste uur, regelmatig de trein naar Amsterdam. Amsterdam was al langer het Walhalla van vrijheid van ‘the love that  dare not speak its name’ en van kroegen als Taboo, Coupé de Paris en dansgelegenheden als de Schakel. Maar nu vermengde deze ‘verboden’ liefde zich met het feminisme en bezochten we andere kroegen zoals het fameuze ‘Schaartje’ in de Spuistraat en ‘De Lange Gang’. In andere steden was een zelfde ontwikkeling te zien. Er ontstonden eilanden van lesbisch-feministische cultuur waarbij Lesbos verbleekte. Maar Amsterdam was Sappho en de lesbo’s van buiten Amsterdam zaten graag aan haar voeten (ook al hadden wij in Nijmegen onze eigen oude Sappho, Andreas Burnier).

ScanDe Nijmeegse meisjes werden wij genoemd in vrouwencafé Saarein en vrouwenboekhandel Xantippe. Het opmerkelijke was dat wij ons als provincialen via liefdesrelaties, café-bezoek en deelname aan activiteiten moesten invechten in de Amsterdamse lesbo-cultuur. Een cultuur die wij met elkaar deelden en steeds meer gingen delen. Mijn relatie met Maaike Meijer bracht mij diep in de Amsterdamse lesbo-cultuur en na het drinken van een halve fles whiskey met Sjuul Deckwitz in boekhandel Xantippe werd de band met de vaste clientèle van het nabijgelegen vrouwencafé Saarein ook steeds inniger.

In Nijmegen werd De Feeks het ontmoetingscentrum  van alle vrouwen die iets wilde (feministische actie of een vriendin, of vaak allebei).  We initieerde een groot internationaal muziekfestival (1980), we deden mee aan demonstraties, gaven boeken uit, organiseerden avonden over kunst, literatuur en politiek, discussieerden tot we erbij neervielen, gaven veel feesten (zoals het Jurkenfeest of kom als uw favoriete schrijfster), hadden ook net als in Amsterdam een moeder-dochterdag, en verzonnen ludieke acties in de stad en practical jokes in de boekhandel (dit soms tot lichte verontwaardiging van klanten). We hadden een ongelooflijke collectie boeken, tijdschriften en platen en bestelden die in alle hoeken en gaten van de wereld. We reisden zelfs naar Parijs om daar boeken te gaan ophalen als het Franse chauvinisme te erg opspeelde.

We spitten de hele geschiedenis om en groeven naar de schatten die daarin verborgen lagen en maakten nieuwe geschiedenis door het scheppen van een cultuur die meer was dan een subcultuur. Een cultuur die de patriarchale fundamenten wilde vervangen door andere, meer humane. Een cultuur waarin vrouwen hun potentieel konden ontwikkelen en konden bijdragen aan en nieuwe visie op de samenleving. Tegelijkertijd bloeiden de liefdesrelaties en gingen ook weer ten onder. Er werd druk geëxperimenteerd en alles werd uit-en-te-na besproken.

Je had in Nijmegen het Vrouwencentrum en je had De Feeks, maar de meer politiek incorrecte potteuze dames wilden meer. We organiseerden een Pottenmaand met openbare receptie midden in een drukke winkelstraat op de Ganzenheuvel en onder de bezielende leiding van Ineke Zijlmans en Bobby Linschoten (later stond ik daar ook achter de bar) werd er op zondagavond in de kelder van homocafé De Plak, in de Pottengrot*,  gedanst op foute muziek en boden wij voor het dansen provocerende activiteiten aan) en we brachten Lesbiafonia ten gehore. Wat de Nijmeegse Feeks ook kenmerkte was dat we ook deel uitmaakten van alternatief Nijmegen en daarom vaak werden betrokken bij andere acties zoals de fameuze bezetting van de Piersonstraat. En we waren de enige in Nederland (tot afgrijzen van een deel van de vrouwenbeweging) die een aantal personen in de Feeks betaalde. Achteraf gezien waren we dus eigenlijk voorlopers, maar dit terzijde.

In al die jaren maakten velen van ons regelmatig de korte reis naar Amsterdam en soms ondernamen de Amsterdamse meisjes (meestal vanwege de liefde of korte flirtations) de lange reis naar Nijmegen.

In Amsterdam demonstreerden we mee in de eerste homodemonstratie in 1979 en samen met Amsterdam speelden we uit en thuis in het damesvoetbal. We zaten in de zaal bij de fantastische playbackshows en gingen naar alle plekken in de stad waar iets gebeurde op feministisch, maar vooral lesbisch feministisch gebied. De weekenden in Amsterdam waren een mengeling van het zakelijke, organisatorische, ideologische, het feestelijke, het liefdesleven, van humor en verdriet, van dansen en drinken. En uit die kolkende creatieve chaos ontstonden nieuwe initiatieven.

Zo werkte ik vanuit Nijmegen mee aan Lover, het Lesbisch Prachtboek (1979) en later, toen ik verhuisde naar Amsterdam, aan het tijdschrift Lust & Gratie.

De maagdelijke geboorte van een nieuwe cultuur

Dat wat subcultuur werd genoemd is naar mijn idee veel meer dan een subcultuur geweest. Het was en is nog steeds een revolutionaire beweging die zonder wapens een nieuwe werkelijkheid probeert te scheppen. De geboorte van deze cultuur was een maagdelijke en daarom een van vrouwen. Want dat hebben we ook geleerd: als er sprake is van een maagdelijke geboorte dan kan dat alleen door parthenogenese en dan zijn de borelingen vrouwelijk.

Na bijna veertig jaar zijn we hier om elkaar zoveel mogelijk verhalen te vertellen. Verhalen die wij willen documenteren voor de generaties na ons. Om de oneindige creativiteit en diversiteit te laten zien van een feminisme dat veel verder reikt dan emancipatie, verder dan het glazen plafond, verder dan de bestrijding van onrecht en geweld tegen vrouwen.

LesbianNation2

Maar wie weet zijn we ook weer bij elkaar om door te gaan en nieuwe initiatieven te ontplooien. De wereld is veranderd, maar helaas niet alleen ten goede en wat we nu meer dan ooit nodig hebben is een vernieuwende strijdbaarheid. Een strijdbaarheid met wijsheid en inzicht.

We kunnen niet op onze lauweren gaan rusten. Wij maakten deel uit van een van de meest revolutionaire bewegingen van de vorige eeuw. Laten we dat ook blijven in deze eeuw. Provincialen en grootstedelijken Verenigt U!

* Ik heb hierover geschreven in mijn boek Tropenritme in het hoofdstuk ‘De Directrice van het Nachtheelal’. 

Zie meer over Lesbian Nation op de site: vrouwennuvoorlater.nl

De hele bijeenkomst is gefilmd door Netty van Hoorn en deze film ligt ter inzage bij Atria en IHLIA. 

Afscheid Maaike Meyer hoogleraar

Essay geschreven in 2014 voor de essaybundel bij het afscheid van Maaike Meijer.

images-1

Met jouw mond bij mijn oor

De orale traditie in het leven en werk van Maaike Meijer

‘In an oral culture, words are supported by the presence, the energy and the reputation of the speaker, they are the extension of his or her power and they exact attention from the listeners as measured against the eminence of the speaker’ (Derrick de Kerckhove, Oral versus Literate Listening) (1)

Het is in de tweede helft van de jaren zeventig, de heftige bloeitijd van het feminisme, als ik vanuit Nijmegen Maaike in Amsterdam bezoek. Maaike studeerde mediaevistiek en gaf tegelijkertijd les aan een middelbare school. Zij was gepassioneerd in haar studie en het lesgeven zat haar in het bloed. Met de wind in de haren, geliefde voor op stang van haar herenfiets tussen haar stevige armen, hond in een kistje achterop, fietsten we langs de Amstel. (2)

Met haar mond dicht bij mijn oor kreeg ik de regels van de retorica uitgelegd, werd het raadsel van de jonkvrouw die nooit lachte in de Graalromans uitgeplozen en tussendoor werden gedichten geciteerd.  Als het al te verheven werd, barstte Maaike los in de onvervalst Amsterdamse smartlap: ‘Wordt nooit verliefd’, een lied dat tot op heden nog regelmatig door haar wordt aangeheven op feesten, partijen of gewoon op straat.

Zoals een Initialtraum bij Freud wordt in dit lied de hele levensloop en levensbeschouwing van Maaike reeds aangekondigd. Natuurlijk is zijzelf de beste persoon om hier een analyse op los te laten, maar ik zal een bescheiden poging doen geïnspireerd door Maaike’s oratie bij het aanvaarden van de Opzij leerstoel in 1999.(3)

9056810553

Even terzijde dient nog vermeld te worden dat ik nog nooit zoveel lachende hoogleraren bij een oratie heb gezien als bij deze. Niet alleen door de komst van Corry Brokken aan het einde, maar ook omdat de kersverse hoogleraar haar betoog illustreerde door zelf fragmenten van de liederen te zingen.

Maar nu eerst de tekst van het lied. Voor degenen die het willen horen of willen meezingen, verwijs ik naar Youtube. (4)

Wordt nooit verliefd
(Louis Davids/Margie Morris 1920)

Zoodra ik zestien jaren werd,
Heeft moeder me gezegd:
‘Mijn kind, vertrouw het manvolk niet,
Die kerels zijn zoo slecht,
Ze maken al de meisjes gek,
Alleen voor tijdverdrijf,
Ze hebben allemaal het zelfde
Smoessie an d’r lijf.’
En hoe meer ik het bekijk,
Mijn moeder had gelijk.

Refrein:
Wordt nooit verliefd, want dan ben je verloren,
Je zeilt er in tot allebei je ooren.
Wordt nooit verliefd, meisjes, wat ik zeg is waar,
Als je verliefd wordt, dan ben je de sigaar.

Mijn moeder zei: ‘De man houdt eerst
Een meisje aan de praat.
Je krijgt een advocaatje en
Een stukkie chocolaad.
Je zegt op alles ja en je
Bent veilig en vertrouwd,
Wanneer je ‘m vijftig centimeter
Van je lijf af houdt.’
En hoe meer ik het bekijk,
Mijn moeder had gelijk.

Ik heb mijn moeder eens gevraagd:
‘Mijn vrijer houdt zo aan,
Die wil bij avond altijd in ‘t
Plantsoentje wand’len gaan.’
Toen zei mijn moeder: ‘Ga je gang,
Dat wand’len kan geen kwaad,
Als het maar altijd wandelen blijft
En je nooit zitten gaat.’
En hoe meer ik het bekijk,
Mijn moeder had gelijk.

In haar oratie spreekt Maaike over teksten uit de jaren vijftig en zestig en hoe deze teksten en beelden bemiddelen in het tot stand komen van nieuwe identiteiten, nieuwe zelfbeelden. Maar zou je dat ook al kunnen zeggen over een lied uit de jaren twintig? Het is een ironisch, realistisch lied en tegelijkertijd een tragisch lied. Want de pil was nog ver weg, seksualiteit eerder een kwaad dan een goed, wandelen nog onschuldig vermaak zolang je maar niet ging zitten, en de dochter neemt de raad van de moeder ter harte. Mannen worden afgeschilderd als schobbejakken die maar op een ding uit zijn en ook daar lijkt de dochter de moeder gelijk in te geven. Zo is de wereld en je kunt er maar het beste rekening mee houden, want anders ben je de sigaar. Tegelijkertijd weten zowel de moeder als de dochter dat je uiteindelijk toch de sigaar bent (als je in het huwelijk treedt) en dat je er maar het beste van kunt maken en zo’n lied helpt daarbij. Het lied zou je als de eerste stap kunnen zien uit het moralisme van de cultuur en religie naar een wat ironischere benadering, lachen om de ellende die je ten deel kan vallen. Zingen tegen de verdrukking in.

In de jaren zeventig krijgt dit oude lied een heel andere kleur. Een kleine groep lesbisch-feministen zingt het uit volle borst als strijdlied. Het lied weerspiegelt nog steeds een realiteit maar de tekst die meezingt, die als boventonen boven de melodie en de woorden uitstijgt, is dat dochters zich aan dat noodlot kunnen ontrekken en hun eigen identiteit kunnen verwerven zonder zich te hoeven overgeven aan heteronormen. Een radicale visie die elke keer werd onderstreept als we het lied zongen. We vergaten daarbij dat wij ook met het refrein te maken zouden krijgen, dat was van later zorg.

images-2

Feit is dat het populaire lied ‘Wordt nooit verliefd’ uit de Jantjes zich door middel van de orale cultuur een plaats heeft verworven in de lesbische vrouwencultuur. Er is in de loop van de geschiedenis betekenis aan toegevoegd die er niet door de schrijvers Louis Davids en Margie Morris in is gelegd.

Voordat Maaike bij de universiteit ging werken was zij activiste, publiceerde, vertaalde en gaf lezingen. Door haar werk bij de universiteit heeft haar talent zich verdiept en hebben de twee werelden van binnen en buiten de universiteit zich verenigd in wat ik als het hoogtepunt beschouw van haar  carrière tot nu toe: de biografie van Vasalis.

Een van de leukste, meest creatieve, speelse, feministische hoogleraren neemt nu afscheid van het wetenschappelijke bedrijf. Een hoogleraar die ook trouw bleef aan haar hartstocht voor de orale cultuur en die combineerde met haar wetenschappelijke status.

Het leven houdt niet op na je pensioen. Er zal worden geschreven, gelezen en herlezen, gezongen, gedanst en gestreden. En we zullen gedichten aan elkaar voorlezen. Zoals dit gedicht van Adrienne Rich dat Maaike vertaalde en dat geen enkele analyse nodig heeft:

I

In deze stad waar bioscoopreclames flikkeren

vol pornografie, science-fictionvampieren,

gehuurde slachtoffers gebukt onder de zweep,

moeten ook wij lopen … zo gewoon

als door verregende vuilnis, langs de alledaagse

wreedheden van onze eigen buurt.

We moeten ons leven pakken midden in

die ranzige dromen, die schroothoop, die afgang

en de rode begonia die gevaarlijk flitst

op de vensterbank van een huurkazerne, zes verdiepingen hoog,

of de jonge meisjes met lange benen die een balspel doen

op de speelplaats van de junior highschool.

Niemand heeft ons bedacht. We willen leven als bomen,

wilde vijgebomen, lichtend in de bezwavelde lucht

met littekens bedekt, toch overdadig in de knop,

onze hevige hartstocht in de stad geworteld.

 

Noten:

1 Don Campbell (red.), Music: Physician for Times to Come. Quest Books Theosophical Publishing House, Wheaton (Ill.) 2000.

2 Dit is een typisch beeld uit de jaren zeventig. Daartoe behoorde in bepaalde kringen het toeëigenen van herenfietsen door (meestal) lesbisch-feministen, het roken van sigaren en pijp in mannencafé’s, het dragen van geheime jongensnamen in navolging van beroemde schrijvers als Andreas Burnier, George Sand en George Eliot, en een niet-feministisch politiek-correcte bewondering voor de geschriften van G.K. van het Reve.

3 MaaikeMeijer, Machtige melodieën. Populaire teksten uit de jaren vijftig en zestig als bron voor cultuurgeschiedenis. Universiteit Maastricht, 1999.

4 Adrienne Rich,Eénentwintig liefdesgedichten. Vertaald door Maaike Meijer, Uitgeverij Vrouw Holle, Utrecht 1980.

 

Lezen: Wat de verbeelding niet vermag! Essays bij het afscheid van Maaike Meyer. Redactie Agnes Andeweg en Lies Wesseling. Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2014 Opgenomen in de collectie van Atria, kennisinstituut van emancipatie en vrouwengeschiedenis te Amsterdam

 

De erotiek van Anna Blaman

Eerder gepubliceerd op 12-7-2010 op de blogsite van Aletta door Ineke van Mourik (bibliothecaris).

images-8

‘Haar benen lang en glad – zij lacht en ligt
loom achterover – ik zie hoe diep en ver de lijnen
van haar benen zijn en denk eraan met afgewend gezicht’

In 1948 verschijnt Anna Blaman’s roman Eenzaam avontuur en ogenblikkelijk breekt een literaire rel uit vanwege de (weliswaar schaarse) homo-erotische passages. Wie nu in de romans van Blaman op zoek gaat naar deze homo-erotiek zal zwaar worden teleurgesteld, maar destijds was Nederland nog zwaar doortrokken van religieus moralisme en het is altijd verbazingwekkend om te zien hoe moralisten zelfs subtiele literaire passages kunnen opblazen tot uitingen van decadentie en verderf.

In het oeuvre van Blaman vinden we ook lesbische gedichten zoals bovenstaande regels uit het gedicht ‘Vrouwen’. Maaike Meijer schrijft hierover in het hoofdstuk ‘Lezen als lesbo’ in haar proefschrift De lust tot lezen:
‘Vanwege het grote taboe op het lesbische, de uitsluitend negatieve beeldvorming, en het ontbreken van ontmoetingsplaatsen was de meest fundamentele ervaring van elke lesbienne er een van diepe eenzaamheid. Het vinden van een partner was zeer moeilijk en vele vrouwen hebben geleefd in verhoudingen zonder seks. Lesbisch zijn was bijna synoniem aan voortdurend afgewezen worden: dat is de context van Blamans lesbische gedichten.’

 

Maar dat Blaman in deze context dit soort gedichten schreef is al balsem voor elke lesbo-ziel. En wie (ho of he) deze zomer haar briefwisseling met Emmy van Lokhorst en Sonja Witstein, Ik schrijf het je grof-eerlijk, gaat lezen, leest brieven van een vrouw die interessant, erudiet en inderdaad grof-eerlijk is in haar ontboezemingen over de liefde. Enkele passages:
‘In wezen heb ik zo’n smachtende natuur dat ik me al zou kunnen branden aan een vrouw als ik haar ternauwernood zou aanraken – Daartegenover heb ik een soort vrijgezellen-instelling van waaruit ik mijn eenzame vrijheid evenwichtig handhaaf en geestelijk probeer uit te buiten.’

images-9

Ook over haar verhouding met Marie Louise Doudart de la Grée en de worsteling om hiermee om te gaan schrijft zij openhartig in een brief aan Emmy van Lokhorst:
‘Als ik je schrijf dat ik in feite zo weinig liefde heb gehad bedoel ik zeker niet dat ik te weinig genegenheid zou hebben ondervonden; in dat opzicht voel ik me soms een zondagskind. Maar wat de erotiek in z’n sensuele vorm betreft, weinig heb ik gekregen en veel heb ik afgewezen. Hierin vind ik mezelf nogal gecompliceerd. Het kansje in Zeist (Marie Louise Doudart de le Grée – IvM) heeft dus zuiver betrekking op mijn verlangen naar sensuele erotiek. Het eigenaardige is echter, en dat heb ik je weleens, geloof ik, gezegd of geschreven, een erotische zwelgpartij vindt ogenblikkelijk zijn reactie in een verlangen naar ascese. Misschien berust toch wel mijn homosexualiteit op een sterke moederbinding, zodat de wellust die een vrouw in mij kan opwekken een symbolische bloedschennigheid betekent – Maar ik weet het werkelijk niet, Emmy, ik voel mijn diepste driften heel mijn leven al als zoveel raadsels. Ik hoop dat oud genoeg word om me daarin nog eens meedogend te verdiepen.’

O, had Anna maar langer geleefd, dan hadden we ons in die Freudiaanse bloedschennige moederbinding en de raadselen nog eens meedogend kunnen verdiepen. Anna Blaman stierf op 13 juli 1960 op 55 jarige leeftijd. Vandaag is haar vijftigste sterfdag en het hele verdere jaar wordt dat herdacht in Rotterdam waar zij woonde en werkte. Het huis waar zij woonde met haar moeder, zus en zwager krijgt een gedenkplaat en elders in de stad komt een beeld van een Harley Davidson waar zij altijd op reed. Op de site annablaman.com kun je meer vinden over de activiteiten en ook Blamans stem horen.
Andreas Burnier merkte ooit op, dat een sterfdag eigenlijk de geboortedag aan de andere zijde is. Dat vind ik mooi opgemerkt. Want dat betekent dat 13 juli ook een feestdag is.

Selectie uit de collectie van Aletta/Atria
Anna Blaman, Over zichzelf en anderen ; poëzie, artikelen en lezingen
Corrie Lühr, Mijn zuster Anna Blamanboek
Henk Struyker Boudier, Speurtocht naar een onbekende : Anna Blaman en haar ‘Eenzaam avontuur’
Aad Meinderts (red)/Anna Blaman, Ik schrijf het je grof-eerlijk : briefwisseling met Emmy van Lokhorst en Sonja Witstein
Anna Blaman, Ontmoeting met Selma (1943) in: Xandra Schutte (red) Damesliefde

Lees ook mijn andere blog over Anna Blaman: Anna Blaman en haar Harley-Davidson

Sites
www.annablaman.com
http://nl.wikipedia.org/wiki/Anna_Blaman
http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=blam001
Maaike Meijer, Lezen als lesbo Hoofdstuk 8 uit De lust tot lezen
http://www.dbnl.org/tekst/meij017lust01_01/meij017lust01_01_0011.php

Violette: een woestijn in monologen

Eerder gepubliceerd op 21-1-2014 op de blogsite van ATRIA – Kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis door Ineke van Mourik (bibliothecaris).

images-6

‘Ik ben een woestijn die alleen in monologen kan spreken’, zegt Violette Leduc tegen Simone de Beauvoir in de film ‘Violette’. Een film over een unieke en complexe vrouwenvriendschap in een literaire, door mannen gedomineerde wereld in het Parijs van voor en na de Tweede Wereldoorlog.

Violette Leduc en Simone de Beauvoir
Vorige week heb ik na het zien van de film ‘Violette’ een kaars aangestoken om Violette Leduc te eren en te herinneren zoals je dat doet bij een dierbare overledene. Leduc behoort voor mij bij de grote Franse schrijvers. Zij maakte met haar boeken ‘ De bastaard’ en ‘Thérèse en Isabelle’ al in de jaren zeventig van de vorige eeuw een onuitwisbare indruk op mij door haar geheel eigen, onverbloemde en prachtige wijze van schrijven. Violette Leduc had een uniek talent dat onmiddellijk door de toen al beroemde Simone De Beauvoir werd gezien. Zij stimuleerde het schrijverschap van Leduc, deed buitengewoon veel moeite om haar werk onder de aandacht van uitgevers te brengen en hielp haar financieel.

In de film ‘Violette’ laat de regisseur Martin Provost dit mentorschap van de Beauvoir op indrukwekkende wijze zien. ‘De Beauvoir is vaak veroordeeld, maar ik wilde nu eens die formidabele kant van haar laten zien; hoe zij een andere vrouw min of meer geschapen heeft. Buitengewoon is het. Violette was heel erg alleen. Die eenzaamheid zocht ze ook deels, maar als ze echt alleen was gelaten, was ze nooit tot schrijven in staat geweest, denk ik. Ik denk dat De Beauvoir voor Violette als een vader was. Ze hield precies de juiste afstand. Ze bleef haar stimuleren. Niemand doet dat meer nu. Terwijl zo’n mentor voor een kunstenaar heel belangrijk is; de uitgever, de verzamelaar. En over die relatie wordt zelden gesproken. Dat wilde ik laten zien.’ (interview Volkskrant 8/1/2014)
Maar de film is meer: Provost vlecht in zijn verhaal ook de verhouding van Violette en haar moeder.

‘De tweede sekse’ van De Beauvoir is een mijlpaal in de geschiedenis van de vrouwenbeweging, maar als De Beauvoir alleen bekend was geworden vanwege het feit dat zij de drijvende kracht achter het succes van Leduc was dan was dat voor mij al voldoende geweest om haar de hemel in te prijzen.

Thérèse en Isabelle

images-7In 1985 verschijnt bij de feministische uitgeverij Sara te Amsterdam in de Serie Moderne Klassieken ‘Thérèse en Isabelle’. Een boekje dat in 1965 voor het eerst verscheen in Frankrijk, en in 1969 voor het eerst in Nederland verscheen bij Bruna. De tekst maakte oorspronkelijk deel uit van het boek ‘Ravages’ dat in 1955 geamputeerd verscheen. De erotische passages die Leduc schreef werden gecensureerd door de uitgever. Leduc zelf voelde zich mishandeld en dat wordt in de film op een heftige wijze in beeld gebracht. Opmerkelijk was deze censuur in het Parijs van die dagen waar mannen zich literair erotisch konden uitleven op een voordien ongekende manier.

O, la, la, les femmes, maar zij moesten zich wel aanpassen aan de geest van de tijd. Of zoals Leducs uitgever Gaston Gallimard opmerkte: ‘Men zal het haar niet vergeven dat zij een vrouw is en over mannen en de liefde spreekt zoals tot nu toe alleen mannen over vrouwen spreken.’
Maar dat was het niet alleen want de bi-seksuele Leduc had nog meer noten op haar zang. In ‘Thérèse en Isabelle’ beschrijft zij op onnavolgbare wijze de liefde tussen twee meisjes op een kostschool. Ineens weet ik waarom ik weerstand voel om naar de film ‘La Vie D’Adèle’ te gaan. De lange film met zijn langdurende expliciete seksscènes die menigeen verrukken of waarvoor mensen de zaal uitlopen. Is het zo onverdraaglijk te zien dat seksualiteit tussen vrouwen in zichzelf voldoende kan zijn? Dat die seksualiteit geen gemankeerde seks is zoals het volksgeloof graag wil zien? Ik zou zeker niet de zaal uitlopen, maar wat weerhoudt mij dan? Ik houd van observeren maar in mij schuilt geen voyeur van het expliciet tussenbeense. Ik houd van de parallelle wereld die door taal of beeld wordt opgeroepen, of waar die parallelle wereld een verwijzing naar is. Een wereld die alle zintuigen aanspreekt. Deze wereld blijft verborgen bij expliciete seksscènes.

In Thérèse en Isabelle weet Violette Leduc die zinnelijke wereld en parallelle wereld op te roepen in een weergaloze taal. Je wordt meegenomen, blijft geen afstandelijke voyeur, maar verdwijnt zelf in het verhaal, in de taal. In de film zegt Leduc ‘ Ik ben een woestijn die alleen in monologen kan spreken.’ Maar het wonderlijke is dat zij door die monologen met mij de lezer, een verbinding aangaat. Hoe paradoxaal kan het leven zijn.

In 1985 schreef ik een inleiding bij het boekje ‘Thérèse en Isabelle’ dat toen bij uitgeverij Sara verscheen. Ik herlees de inleiding en passages uit het boek. Leduc was een eenzame voorloopster, een unieke vrouw met een pen van laaiend vuur. ‘Haar openheid was een schandaal’, vertelt de regisseur van de film, Martin Provost, in het interview in de Volkskrant.
Ik steek een kaars voor haar aan en bedank haar postuum voor haar oeuvre waarmee zij mede dankzij de steun en vriendschap met De Beauvoir de wereld verrijkte.

Scan

Van Bron van eenzaamheid tot Gay Canal Parade

Eerder gepubliceerd op 4-8-2013 op de blogsite van ATRIA – Kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis door Ineke van Mourik (bibliothecaris).

images-3

In 1928 verschijnt het beroemde, beruchte, verboden, verguisde, en bewonderde boek The Well of Loneliness (Bron van eenzaamheid). Het boek werd dankzij rechtszaken in Engeland en de Verenigde Staten in Nederland en vele andere landen vertaald, veel gelezen en op salontafeltjes gelegd als stilzwijgende code om de bezoekster duidelijk te maken dat de gastvrouw wellicht lesbische belangstelling had. De schrijfster: Marguerite Radclyffe Hall of kortweg Radclyffe Hall.

Ladies Almanack
In hetzelfde jaar schrijft en illustreert Djuna Barnes in Parijs, de toenmalige vrijstaat van vrijdenkende kunstenaars en schrijvers, haar Ladies Almanack dat in eigen beheer en onder een schuilnaam werd uitgegeven. Het verhaal leidde een ondergronds bestaan tot 1972. Toen gaf Barnes zelf toestemming tot herdruk. Ladies Almanac, geschreven in anachronistisch Engels verscheen in 1990 bij de feministische uitgeverij Furie in de prachtige vertaling en met een mooi en verhelderend nawoord van Martha Vooren.

images-5

Djuna Barnes, was van oorsprong Amerikaanse en woonde sinds de jaren twintig van de vorige eeuw in Parijs. Zij bestreed daar de censuur o.a. die tegen The Well of Loneliness was gericht. Waar de Well doordrenkt is van de medische (Havelock Ellis e.a.), psychologische en sociologische terminologie van die tijd waarin de homo’s congenitaal geïnverteerden werden genoemd, hanteerde Barnes een heel eigen speels taalgebruik. De spil van het lesbische leven in Parijs was Nathalie Barney met haar Temple de l’ Amitié in de tuin van de Rue Jacob 20. Hier geen getob en getheoretiseer over het lesbische als afwijking. Het lesbische leven was vol vreugdevolle creativiteit en de normale relatieperikelen van een geleefd lesbisch leven. In de Almanack is Barney dame Evangeline Musset en de diverse vriendinnen komen onder de meest fantasierijke namen de Almanak binnen wandelen:

‘Onder de Dames van wie wij schrijven waren twee Engelsen. De een was van Adel en heette Lady Buk-en-Balk, de ander niet en zij heette gewoon Tillie Tweed-in-’t-Bloed. Lady Buk-en-Balk was uitgerust met een Monocle en zij geloofde in geesten. Tilly Tweed-in-’t-Bloed was uitgerust met een Herenhoed en zij geloofde in het Huwelijk.’

Terug naar de Bron van eenzaamheid

Bron van eenzaamheid
Wie in 1928 probeerde een exemplaar van de Bron in handen te krijgen en daarbij dacht een hoogst erotische roman in handen te krijgen, heeft zich wellicht bekocht gevoeld. Voor de erotiek kon je je beter in de salon van Nathalie Barney en haar gezelschap wagen, maar de Radclyffe Halls boek is wel een monument in de lesbische literatuurgeschiedenis en in de geschiedenis van de censuur. Het boek is ook een pleidooi voor het dameshuwelijk. De hoofdpersoon, Stephen Gordon, is een mannelijke ‘congenital sexual invert’ uit de hogere klasse. Freud beschouwde homoseksualiteit als uiting van een gestagneerde ontwikkeling en de theorieën van de seksuologen zou je, in het licht van die tijd, kunnen zien als een kleine vooruitgang.
De ‘female invert’ had een masculine ziel, gesymboliseerd in de persoon van Stephen Gordon die veel trekken vertoont van de schrijfster zelf die door haar geliefde John werd genoemd. Hall gebruikte in haar boek niet alleen de voor die tijd progressieve theorieën van de seksuologen maar ook haar religieuze visie: God heeft de seksueel geïnverteerden geschapen en daarom moet de mensheid hen accepteren.

Van zo’n opmerking kan zelfs nu de katholieke kerk nog wat leren. In Frankrijk, waar grote oppositie is tegen het net toegestane homohuwelijk, heeft de aartsbisschop van Lyon en enorm staaltje van akelige retoriek tentoongespreid: homoseksualiteit zou leiden tot bestialiteit en incest bevorderen. Als hoge vertegenwoordiger van een Kerk die talloze zedenmisdrijven op zijn geweten heeft, zou het toch erg passend zijn voor hem om een aantal tonen lager te zingen en zich inhoudelijk op de hoogte stellen van nieuwe ontwikkelingen.
De geschiedenis van de homoseksualiteit en homoseksuelen staat bol van de misdrijven die in de naam van de wet en religie homoseksuelen is aangedaan. Daarom verdienen individuen als Radclyffe Hall, ook al maakte zij gebruik van verouderde ideeën over homoseksualiteit, een belangrijke plaats in onze geschiedenis.

images-2

Gay Canal Parade 2013
Afgelopen vrijdag was ik aanwezig bij een gay service (voor internationaal publiek) in de meest progressieve synagoge van Amsterdam Beit Ha‘ Chiddush (Huis van Vernieuwing). Aanwezig was een rabbijn uit Frankrijk die in een open brief heeft kenbaar gemaakt dat hij homo is. Hij is de eerste openlijk homoseksuele rabbijn in dat homophobe land. ‘Waarom moet u dat zo nodig van de daken schreeuwen?‘, kreeg hij als commentaar. Grappig, zo’n opmerking hoor je wel meer van zowel hetero als ho-zijde. Afgezien van het feit dat een open brief een uiterst beschaafd middel is om iets kenbaar te maken, wordt het minste of geringste geluid al als luid en bedreigend ervaren. Houd je stiller dan stil, koester dan koest, zwijg, verberg, dan overleef je misschien. Maar dat zwijgen heeft niets opgeleverd. In 7 landen staat de doodsstraf op homoseksualiteit en in 67 landen is het strafbaar en daarom werd er gisteren tijdens de Canal Parade weer met veel lawaai, muziek en vooral veel plezier onze aanwezigheid in de wereld kenbaar gemaakt.

Kom er maar eens om in die enge totalitaire landen dat defensie (en de minister), de politie, het kabinet, de belastingdienst, bedrijven, belangenorganisaties, de voetbalbond (heel voorzichtig), een aantal politieke partijen, ziekenhuizen, het Aidsfonds, drag queens, Human Right Watch, Youtube (die het direct uitzond), de Nederlandse Bank, uitgedoste vrienden- en vriendinnenclubs, internationale actievoerders, extravagante individuen, en hetero’s, meevaren in een Gay Canal Parade.
Moge het niet lang duren dat regeringsleiders als Poetin, Mugabe, religieuze leiders die hel en verdoemenis preken over homoseksualiteit en al hun talloze volgelingen overal de geschiedenis ingaan als barbaren en criminelen. Mensen met bloed aan hun handen omdat zij de menselijkheid en vrijheid van mensen hebben gedegradeerd en met geweld hebben proberen te beteugelen wat niet te beteugelen is.

Daarom moeten we het van de daken blijven schreeuwen want dan wordt het onmogelijk om ons terug in de kast te duwen en het zal anderen stimuleren en helpen om uit de kast te komen. Voor mij begon dat schreeuwen in de jaren zeventig toen de lesbo’s o.a. een belangrijke homodemonstratie in 1979 in Amsterdam organiseerde. Om na zoveel jaren nog steeds de kracht en de vitaliteit van de homobeweging te zien, was meer dan hartverwarmend.

Amsterdam baadde in een zonnig stralend licht. Langs de grachten was het één groot feest van omstanders die alle deelnemers aan de Parade toejuichten. Zo licht en vrolijk kan de homostrijd dus ook zijn. Radclyffe Hall en al die andere dames uit die tijd zouden hun oren en ogen niet kunnen geloven.
Aan de gevel van de Hermitage aan de Amstel hangt de regenboogvlag. Nu St. Petersburg nog.

 

Van Sylvia Beach tot Sylvia Beach Whitman

Eerder gepubliceerd op 16-4-2013 op de blogsite van ATRIA – Kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis door Ineke van Mourik (bibliothecaris).

De beroemde boekhandel Shakespeare & Company in Parijs die in 1919 werd opgericht door Sylvia Beach, daarna werd voortgezet door George Whitman tot 2011, is nu in handen van zijn dochter Sylvia Beach Whitman.

images-9

Als reiziger kan ik er blij mee zijn, het virtuele boek. Ik kan een vederlichte bibliotheek in mijn rugzak meenemen, maar behalve met de woorden kan ik er nooit zo’n diepe affiniteit mee krijgen als met een gedrukt boek. Het is geen nostalgie die mij drijft tot deze opmerking, maar lijfelijke ervaring. In een gedrukt boek krijgen de woorden een huis. Een villa, landgoed, middle class of arbeiderswoning, maar een woning. Een tastbaar huis met zijn eigen geur en naarmate de behuizing meer wordt bewoond en aangeraakt, krijgt deze zijn eigenaardigheden: ezelsoren, aantekeningen in de kantlijn, onderstrepingen, koffie en etensvlekken, bewaarplaats van veertjes, gedroogde bloemen, krantenknipsels, foto’s en andere geheimzinnige achtergelaten boodschappen.

Op de dag dat het in Nederland de koudste dag was sinds zevenennegentig jaar (vrijdag 22 maart) was ik op weg naar de boekhandel Shakespeare & Company, een boekhandel pal tegenover de Notre Dame. De kerk had net nieuwe klokken gekregen. Een ervan, Maria, is in het Brabantse Asten gegoten. Voor de Notre Dame was een enorme oplopende tribune gebouwd waarop de toeristen kunnen kijken naar de voorgevel en hun foto’s kunnen maken.

Shakespeare & Company
Sinds eind jaren zeventig bezoek ik de boekhandel Shakespeare & Company regelmatig. In die tijd ondernamen wij, feministische vriendinnen, vaak tochten naar Parijs om plekken te bezoeken waar sporen waren van vrouwencultuur: de Rue de L’ Odéon waar de boekhandels waren van Adrienne Monnier (Les Amis du Livre), de eerste vrouwelijke boekhandelaar van Parijs en Sylvia Beach (Shakespeare & Company), de huizen van Gertrude Stein en Alice B. Toklas in de Rue de Fleurus en van Nathalie Barney in de rue Jacob waar zij salon hielden en wij bezochten natuurlijk hun graven op Père Lachaise en Cimetière de Passy waar altijd gevoelsgenoten uit diverse landen hun bloemen en gedichten kwamen leggen of hadden gelegd.
Een paar dagen voordat ik naar Parijs ging kreeg ik een onweerstaanbare aandrang om naar het Martyrium (een boekhandels in Amsterdam met een prachtige ramsj collectie) te gaan. Mijn hele huis is boek en ik werk in een bibliotheek, wat dreef mij om dan toch te gaan? Toen ik weer naar buiten stapte met onder mijn arm het boek van Jeremy Mercer, Een bed tussen de boeken, over het verblijf van de schrijver in de boekhandel Shakespeare & Company in de jaren negentig, was het duidelijk.

IMG_1129

In 1951 opende George Whitman, een excentrieke Amerikaan die de halve aardbol had rondgezworven, in Parijs zijn boekwinkel Le Mistral, maar in april 1964 veranderde hij de naam in Shakespeare & Company als eerbetoon aan Sylvia Beach en haar Engelstalige boekwinkel. Sylvia Beach begon haar beroemde boekwinkel in 1919, sloot hem tijdens de Tweede Wereldoorlog en opende hem daarna niet meer. Haar boekwinkel en tevens uitleenbibliotheek was een plaats waar schrijvers bijeenkwamen en in diezelfde geest bestierde George Whitman tot hij overleed in 2011 op 98- jarige leeftijd zijn boekwinkel. Het nieuwe Shakespeare & Company was niet alleen een winkel, antiquariaat en verzamelplaats van Engelstalige schrijvers maar ook een logeeradres voor vele rondzwervende reizigers (de Tumbleweeds) met weinig geld en soms literaire ambities die tussen de boeken hun bed vonden. Daarvoor moesten zij voldoen aan drie eisen: elke dag een boek lezen, een uur in de winkel helpen en een biografie schrijven van een pagina. Het archief bevat er meer dan 20.000. Whitman ontving beroemde schrijvers als Anais Nin, Henry Miller, Lawrence Ferlinghetti (die zelf een nu nog bestaande boekhandel in San Francisco oprichtte: City Lights), James Baldwin en vele anderen. De boekhandel werd een centrum van literaire activiteiten en licht anarchistische chaos.

De boekhandel als roman
George Whitman noemde zichzelf geen schrijver maar zei over de winkel:

‘I created this bookstore like a man who would write a novel, building each room like a chapter, and I like people to open the door the way they open a book, a book that leads into a magic world in their imagination.’

En dat is deze winkel geworden. Zoals het boek een huis is voor de woorden van de schrijver, zo is Whitmans boekhandel een boek met vele verrassende hoofdstukken geworden. Tijd om weer eens een bezoek te gaan brengen want nu George Whitman er niet meer is heeft zijn dochter, Sylvia Beach Whitman*, de boekhandel overgenomen. Het is vrijdagmiddag en horde na horde jonge toeristen trekken klasgewijs door de winkel. Ik wurm mij naar boven waar de verzameling boeken van Sylvia Beach in een aparte kamer staan en die alleen ter plekke mogen worden gelezen. Een enkeling leest of bladert maar de meesten fotograferen, lopen wat rond en vertrekken dan weer. Shakespeare & Company staat in alle reisgidsen en daar moet je dus zijn geweest. Help! Ik wil eruit. Buiten loop ik naar café Panis op de hoek en nestel mij met het zojuist gekochte boek op het terras.

Ik zie stromen toeristen als een zwerm sprinkhanen richting de Notre Dame trekken om te zien waar katholieken hun geloof beleven en om vanaf de tribune naar de Notre Dame te kijken. Een enkeling zit er om het in steen uitgehouwen boek van de kathedraal te lezen. Ik zie drommen toeristen zich door de nauwe vertrekken van Shakespeare & Company worstelen, de meesten niet om een boek te kopen, maar om te zien hoe mensen vroeger lazen en hoe een excentriekeling deze magische boekenwereld schiep.
‘Be not inhospitable to strangers lest they be angels in disguise’ was George Whitmans motto en dat is nog steeds zo. Alle vreemdelingen zijn welkom. Maar de engelen in vermomming op de linkeroever en de engelen aan de overkant in de Notre Dame zuchten onder het gewicht van de massa’s.

En jij, solitaire reiziger met duizenden boeken in je e-reader, jij hoeft nooit meer een beduimeld en stukgelezen exemplaar op te duiken in achterafwinkeltjes of antiquariaten gehuisvest in bouwvallige panden of in een armeluishotel ergens in de wereld, of je eigen boek te ruilen met een andere reiziger. Je kunt de kast met gratis boeken op de hoek van een straat voorbij lopen.
Maar eenmaal in Parijs ga je misschien toch naar Shakespeare & Company omdat het in de reisgidsen staat als een historische plek van ontmoeting en alternatieve cultuur. Waarschijnlijk maak je er foto’s met je smartphone, maar als je Sylvia Beach, George Whitman en zijn dochter Sylvia Beach Whitman wilt eren, koop dan een boek, bezoek de literaire bijeenkomsten, en koester je in het idee dat je deel uitmaakt van een lange traditie.

* De dochter (geboren in 1981) is vernoemd naar de oorspronkelijke eigenares van Shakespeare & Company, Sylvia Beach (1887-1962).

Verder lezen:

Mercer-Bed_tussen_boeken