De schaamteloze erotiek van Violette Leduc

Een romanschrijver is vrij om haar of zijn fantasie de vrije loop te laten en dat begint al met de namen van belangrijke personages in het verhaal. Heten twee vrouwen die elkaar gaan beminnen Zwanet Vrauwdeunt en Corinne Suwijn dan raak je niet meteen in de juiste stemming en begint er al iets te schuren. Als dan ook nog de de man van Zwanet door het sleutelgat de vrouwen bespioneert en zich bij monde van de schrijver honderden pagina’s lang te buiten gaat aan beschrijvingen van de erotische verhouding, dan krijg ik niet meteen zin om mij onder te dompelen in deze mannelijke fantasiewereld. Ik heb het hier over het nieuwe boek van A.F. Th. Van der Heijden, Stemvorken, dat deze maand is verschenen. 

Ik moest onmiddellijk denken aan een van mijn favoriete boeken over de lesbische liefde: Thérèse en Isabelle van Violette Leduc dat in 1966 verscheen bij uitgeverij Gallimard in Parijs en in 1985 in vertaling uitkwam bij de feministische Uitgeverij Sara te Amsterdam. De Franse uitgave kwam in het zogenaamd vrijmoedige Frankrijk met veel moeite tot stand en ik schreef bij de Nederlandse uitgave van Thérèse en Isabelle een inleiding die ik hierbij apart publiceer. Het boek zelf telt minder dan 100 pagina’s en is wellicht een goed alternatief voor de dikke pil van Van der Heijden. Waar van der Heijden zich lijkt over te geven aan de vraatzucht à La Grande Bouffe gaat mijn voorkeur uit naar een meer zinnenstrelend culinair genot, een ‘verborgen evenwicht tussen fysiek en emotionele beschrijvingen’, en lijkt me daarom smaakvoller. Lezen dus. 

Daniel van Mourik,

Amsterdam, 13 juni 2021 

PS. In 2013 verschijnt er een biografische film, Violette, over Violette Leduc en wordt ook Thérèse et Isabelle herdrukt door Gallimard. Zie mijn blog hierover: Violette: https://theflyingcamel.nl/tag/therese-en-isabelle/ 

Recycling: Inleiding bij het boek Thérèse en Isabelle van Violette Leduc

SCHRIJVEN OP DE KROMMING VAN DE REGENBOOG (1985)

Het is zeker dat de beroemde Franse uitgever Gaston Gallimard één keer in zijn loopbaan een slapeloze nacht heeft gehad. Dat was na het lezen van Ravages van Violette Leduc. Gallimard had reeds twee boeken van haar gepubliceerd (L’Asphyxie, 1946 en L’Affamée, 1948), maar dit boek achtte hij niet publikabel: ‘Mijn uitgevershuis is solide, mijn fortuin gemaakt, mijn auteurs zijn betrouwbaar. Ik heb Montherlant, Camus, Malraux, Gide en Valéry. Ik heb Sartre. En vrouwen? Daar heb ik een bataljon van: zachte, tedere, dromerige, pikante, schrijnende. Zelfs erotische. Maar allen weten zich te gedragen en zijn goed opgevoed. Maar Violette Leduc? Als ik die ravageuse in mijn stal laat, dan krijg ik vaders en moeders tegen mij, de ouders van leerlingen, de helft van het land. Men zal het haar niet vergeven dat zij een vrouw is en over mannen en de liefde spreekt zoals tot nu toe alleen mannen over vrouwen hebben gesproken.’De volgende dag laat Gallimard het manuscript lezen aan Raymond Queneau en Jacques Lemar- chand. Die vinden het boek goed, mits er een aantal pagina’s uit wordt verwijderd (‘II y a 200 pages damnées’).

Na vergeefse pogingen van Violette Leduc en Simone de Beauvoir om het oorspronkelijke manuscript te redden, verdwijnen drie liefdesnachten tussen twee jonge meisjes en een twintigtal episodes. Het geamputeerde boek Ravages verschijnt in 1955. In het land waar de censuur reeds jaren met succes was bevochten en de boeken van Genet en Céline de salontafeltjes sierden, bleek dat die censuur nog wel degelijk bestond. De ‘mannelijke’ openhartigheid van Violette Leduc werd haar door de heren niet in dank afgenomen en hun seksistische censuur verminkt Ravages. Later, in La chasse à l’amour, het derde deel van Leduc’s autobiografie dat postuum in 1973 verschijnt, beschrijft zij haar reactie op de wrede ingreep: ‘Ze hebben het begin van Ravages geweigerd. Het is moord. Zij willen de oprechtheid van Thérèse en Isabelle niet. Ze zijn bang voor de censuur. Waar woont de censuur? Wat zijn zijn grilligheden? Ik kan hem niet plaatsen. De censuur? Het is de ongevoeligheid van Parijs. […] De censuur heeft mijn huis met één vinger neergehaald. Als ik mezelf aan zijn voeten zou kunnen werpen, zou ik het doen. Ik zou mezelf verklaren. Ik zou hem zeggen dat het begin van Ravages niet smerig is. Het is echt. Het zal alleen degene bevuilen die bevuild wil worden. Het gaat over liefde, de ontdekking ervan. Thérèse en Isabelle zijn helemaal nieuw. Op een kostschool beminnen zij elkaar gedurende drie dagen en drie nachten. Zij zien geen kwaad. Kan de censuur het zien waar het niet bestaat? Thérèse en Isabelle zijn te authentiek om slecht te zijn. Er bestaan geen ondeugden. Er bestaan zieke mensen die moeten worden genezen. Seks is hun verblindende zon. Zij strelen elkaar. Het is hun religie. Hun hel is de tijd. Hun tijd is beperkt. Zij zijn geen verdoemde vrouwen. Zij zijn geprivilegieerden. Zij wisselen uit wat ze hebben gevonden. Zij ontdekken de wereld tussen hun benen. Ik beschreef de onstuimigheid, het vuur, de grandioze onbezonnenheid van Isabelle; de geëxalteerde gehoorzaamheid van Thérèse… Mijn inkt: plasma; mijn pen: een navelstreng. Mijn tekst: een pasgeborene. De censuur heeft alles dood gemaakt.’

De tweehonderd pagina’s, die door het ingrijpen van Gallimard zijn verdwenen, duiken later weer op. In 1964 verschijnt La Batârde  met in het derde hoofdstuk een gedeelte van de erotische avonturen van Thérèse en Isabelle. (1) En in 1965 besluit Gallimard tot een aparte uitgave van Thérèse en Isabelle omdat de uitgever Pauvert dreigde het werkje te gaan uitgeven. Le Taxi, dat pas in 1972 verschijnt, behoorde oorspronkelijk ook tot het gecensureerde deel van Ravages. Misschien was het beter geweest als Gallimard in 1965 (beter laat dan nooit) Ravages alsnog in de originele versie had gepubliceerd. Wie nu een volledig en ongecensureerd beeld van Ravages wil krijgen, moet er drie boeken bijlezen.

Eén integrale uitgave zou ook een tegemoetkoming aan de wensen van Leduc zijn geweest. In interviews naar aanleiding van de publikatie van Thérèse en Isabelle reageerde Violette Leduc aldus: ‘Ik ben verrukt dat Thérèse en Isabelle nu is gepubliceerd, maar ik blijf me verscheurd voelen. Die honderdvijftig pagina’s zijn niet verschenen zoals ik ze heb geschreven aan het begin van Ravages. In de roman zie je Thérèse volwassen worden met haar adolescenten verleden dat zwaar op haar schouders ligt.’Maar Leduc’s verscheurdheid heeft ook met iets anders te maken: ‘Het is een erotisch boekje. En voor mij is erotiek sacraal. En wat sacraal is, stel je niet tentoon. Ik ben bang dat het boekje  – die honderdvijftig pagina’s die zijn losgerukt uit de context van Ravages –  zal worden beschouwd als een daad van exhibitionisme. Ik wil dat vrouwen die schrijven een sprong voorwaarts maken net zoals mannen en vrijuit spreken over erotiek. Ik wil niet dat wat ik schrijf onopgemerkt blijft, maar ik houd niet van schandalen. In gesprekken, bij voorbeeld, heb ik een hekel aan spreken over lijfelijke zaken. Ik heb Thérèse en Isabelle geschreven met mijn bloed, ik heb het diepste uit mezelf gehaald. Ik heb uren met mijn ogen dicht gezeten om mij al die ervaringen van vijfentwintig jaar geleden te herinneren. Ik ben gestrand. Daarom is er soms een overdaad aan beelden, aan vergelijkingen. Zo kon ik er uitkomen. Maar er blijft een oprechtheid die zeker niet aan de aandacht van de lezer zal ontsnappen.’

Voor die oprechtheid heeft Leduc haar leven lang moeten vechten. Na de censuur affaire met Gallimard in 1955 kwam pas in 1964 haar grote doorbraak met het verschijnen van La Batârde dat een voorwoord meekreeg van Simone de Beauvoir. In enkele maanden tijd werden er 125.000 exemplaren van verkocht en haar naam kwam bovenaan de lijst van gegadigden voor de Prix Fémina of de Prix Goncourt. Al voordat de eventuele prijs werd toegekend, verdeelde het literaire establishment zich in twee kampen. La Batârde werd geprezen om de literaire kwaliteit en openhartigheid en de grond ingestampt door conservatieve critici die het een schandalig, immoreel, pervers, obsceen, pornografisch en verbaal schaamteloos boek vonden. Vooral door deze laatste betitelingen steeg de verkoop van La Batârde nog meer, dit tot misnoegen van de tegenstanders die geen prijs wilden toekennen aan een boek dat de gezinsmoraal ondermijnt. Immers een boek dat een prijs krijgt, zou in goed vertrouwen door eerzame burgers worden gekocht, zo redeneerden de bewakers van de moraal die zitting hadden in de diverse jury’s.

Gallimard heeft, naar mijn mening, door zich in 1955 niet vierkant achter zijn auteur op te stellen en door op de stoel van de censor te gaan zitten, de grond rijp gemaakt waarop in 1964 de aloude discussie over moraal ondermijnend geschrijf weer opnieuw kon oplaaien.(2) Uiteindelijk hebben de jury’s zich uit deze affaire uiterst slim, maar ook uiterst hypocriet gered door een verklaring waarin werd gezegd dat de prijzen alleen aan fictie werden toegekend en dat Leduc’s werk, vanwege het autobiografische karakter, daarom buiten de prijzen viel. Violette Leduc, die als schrijfster al twintig jaar in de anonimiteit had geleefd, heeft deze afwijzing als een grote onrechtvaardigheid ervaren. Het seksisme in deze onrechtvaardige behandeling is doorde slimme manoeuvres van de juryleden verhuld gebleven, maar kwam bij voorbeeld wel tot uiting in een vraag van een interviewer aan Leduc naar aanleiding van de afwijzing. Een vraag die hij in 1964 nooit aan een man had kunnen stellen: ‘Of zij vanwege de scabreuze passages niet vreesde iets verkeerds te hebben gedaan?’ Volmondig antwoordt zij: ‘Integendeel, ik betreur niets. Wanneer je in koud water duikt, is dat verschrikkelijk, het is onaangenaam. Maar daarna, wat een welbehagen! Het bloed stroomt, men voelt zich gezond. Als de lezers van de scabreuze passages een koude douche hebben gekregen dan ben ik ervan overtuigd dat zij het vervolgens warm krijgen, zich gezond zullen voelen, want een tekst die openhartig en eerlijk is geschreven, kan niet onfatsoenlijk zijn. Die tekst bevrijdt.’

Het schrijven van Violette Leduc zou je inderdaad ‘onvrouwelijk’ kunnen noemen. Zij behaagt niet. Integendeel, zij heeft wat Simone de Beauvoir in De tweede sexe noemt: ‘de moed om te mishagen’. En hoe kun je als vrouw nog meer mishagen dan door het vrouwelijke zwijgen over erotiek op te heffen? Leduc is een van de eerste schrijfsters die zó onverbloemd over lesbische en heteroseksuele ervaringen spreekt. Zij denkt niet aan de lezer, zij denkt alleen aan zichzelf. En zij is inderdaad schaamteloos. Een verademing na eeuwen opgelegde vrouwelijke schaamte. La Reine des Ratées (De Koningin der Mislukten), zoals Leduc zichzelf voor het succes van La Batârde noemde, is er mijns inziens meer dan andere schrijfsters in en voor haar tijd in geslaagd haar schaamteloosheid (en niet alleen op erotisch gebied) literair vorm te geven. Daar heeft zij met ijzeren discipline jaren aan gewerkt. Een voorbeeld van haar, eveneens schaamteloze, werkwijze wil ik u niet onthouden. 

In La folie en tête (1970), het autobiografische vervolg op La Batârde, beschrijft zij hoe zij zich haar eerste erotische ervaringen op kostschool precies probeerde te herinneren: ‘Ik schreef, ik schreef, terwijl zij (Thérèse en Isabelle) dicteerden. Ik schreef met één hand, terwijl met de andere… ik mijzelf beroerde om te voelen hoe het was hen te beminnen, hen te vinden, hen te vertalen, er zeker van te zijn dat ik hen niet zou verraden. Bedwelming die door mijn benen trok. Ik waarschuwde hen. Het is altijd dezelfde eentonige circulaire beweging. Ik gooide mijn pen neer op mijn schrift. Deze voortdurende beweging vraagt alles van je. Een arm lag vrij op tafel, mijn hoofd viel op mijn arm. Ik sprak met hen. Mijn hel verdwijnt, Isabelle, terwijl de lucht zich opent. Ik wil een uitbarsting van kiezelstenen zijn die zich richt naar de sterren. Thérèse, mijn gevangenis is duizelingwekkend met de beweging. Hoe kan ik het ooit in een andere taal overzetten, een golf overspoelt mij, het genot sluipt rond. Kom terug, Isabelle; ah, je bent teruggekomen. Je lange haar in mijn armen, tussen mijn knieën, tussen mijn benen, ik heb je weer gevonden. Vaarwel gevangenschap. Grote spanning, ik ben te sterk geladen. Alles is snelheid en verbinding.’ Dit noteerde Violette Leduc op middelbare leeftijd, in 1970, toen zij schreef over een episode in 1945 waarin zij bezig was te schrijven over haar leven in 1922. De verschillende tijdniveaus vervlechten zich zo met elkaar dat er geen onderscheid blijft tussen Leduc’s leven en het schrijven over dat leven.

Maar alleen Leduc’s schaamteloosheid en deze vervlechting maken haar niet tot een groot schrijfster. Margaret Crosland wijst op een ander aspect.(3) Zij zegt dat alleen een vrouw Thérèse en Isabelle kan hebben geschreven. Voor een man zou het moeilijk zijn geweest het evenwicht te bewaren tussen de fysieke en emotionele beschrijvingen. Vooral dit verborgen evenwicht en Leduc’s zeer eigen stijl maakt Thérèse en Isabelle tot een werk van literaire waarde.

Het is nu 1985 en als er niet snel iets gebeurt, verdwijnt Leduc weer uit de literatuurgeschiedenis, mede door toedoen van de uitgever Gallimard die nu nog maar enkele boeken van haar in druk heeft en niets doet om zijn auteur in de belangstelling te houden. Omdat Violette Leduc ook literair een buitenechtelijk kind was, kan zij gemakkelijk uit het zicht verdwijnen. Zij hoorde niet bij de existentialisten, ondanks dat zij in Les Temps Modernes publiceerde, niet bij de politiek geëngageerde intellectuele schrijvers van na de Tweede Wereldoorlog, niet bij de experimentelen van de Nouveau Roman, en zelfs niet bij outcasts als Genet of de Poètes Maudits. Zij hoorde echter ook niet bij de lesbische incrowd van Parijs en bezocht niet de salons van Nathalie Barney. Later, met de opkomst van het feminisme aan het einde van de jaren zestig, werd Leduc’s werk óf volgens rigide feministische normen beoordeeld (bij voorbeeld door Germaine Greer en Kate Millett) óf vrijwel genegeerd. In feministische literatuuroverzichten of kritieken kom je zelden Leduc’s naam tegen.(4) Boekhandelaars in Parijs komen steevast met boeken van de architect Violet-Le-Duc aandragen als je naar haar werk vraagt en de lesbische vrouwen in het vrouwenhuis van Parijs weten niet eens dat Violette Leduc jarenlang om de hoek, in de rue Paul-Bert, heeft gewoond.

Hoe kan een schrijfster die door critici is vergeleken met Renard, Zola, Miller, Rousseau, Céline, Beckett, Genet, zo snel verdwijnen? Isabelle de Courtivron die recent, vanuit een feministisch perspectief, de eerste uitgebreide studie over het werk van Leduc heeft gepubliceerd, zegt hierover het volgende: ‘De vergelijkingen met andere schrijvers zijn een uiting van onmacht om Leduc’s werk een plaats te geven in de literaire traditie. Zij bieden geen serieuze benadering van haar werk. Het werk van een vrouw die op een dergelijke wijze schrijft, behoort tot het donkerste continent van de literatuur en dient een eigen plaats te krijgen.’Een plaats die volgens De Courtivron nog het meeste lijkt op die van de surrealisten en de Poètes Maudits. De Courtivron wil met haar studie Violette Leduc uit het isolement halen waarin onder anderen ook feministen haar hebben geplaatst.(5) Ik denk dat dat laatste komt doordat het feminisme overwegend een middle-class beweging is en velen Leduc te grof vinden, te vulgair, te proletarisch of te openhartig over seksualiteit. Maar waarschijnlijk is de allerbelangrijkste reden het feit dat Violette Leduc geen vrouw is met een sympathiek karakter. Eerder is het een onmogelijk mens met de vreselijkste ‘vrouwelijke’ karaktertrekken, waarin de lezeres dan ook nog een diepe blik wordt gegund. Leduc wordt verteerd door haar obsessies. Een voorbeeld daarvan gaf zij in een interview: ‘Ik heb een te zwak zenuwstelsel. Als ik een verhouding met iemand heb, dan is diegene alles. Ik ben voortdurend onrustig. Gaat het goed met je, heb je iets nodig, wat zie je, wat kan ik voor je doen, waaraan denk je, ben je een beetje gelukkig, wil je dit, wil je dat? Ik houd niet op, ik draai om die persoon heen, ik kan diegene niet met rust laten. Dag en nacht, zonder ophouden, stel ik dezelfde vragen. Ik weet goed dat dat voor de ander een hel is, dat het niet is vol te houden, maar ik kan er niet mee ophouden.’ 

Leduc’s oeuvre is als een zaal vol spiegels waarin het beeld van Violette, de obsessionele hoofdpersoon van bijna al haar boeken, duizendvoudig op je afstormt. Leduc is volgens mij het slachtoffer geworden van de tirannie van de behoefte aan positieve identificatie die in feministische kringen heerste/heerst en die bepaalde/bepaalt of een werk van waarde (al dan niet literair) wordt geacht. Het onmogelijke karakter van Violette Leduc, dat voor feministen in veel gevallen de aanleiding is tot het negeren of verkeerd beoordelen van haar boeken, leidde bij Maurice Sachs, haar eerste inspirator, tot primitieve vrouwenhaat: ‘De drie maanden die ik in gezelschap van deze op mij zo zeer verliefde vrouw doorbracht, versterkten mij in mijn visie op vrouwen: zij zijn lafhartig van geest, van een keihard materialisme en hebzuchtig van nature. Voor mijn part mogen ze voor mij dan het “echte” leven vertegenwoordigen, maar zij hebben niets van een beetje hogere vorm van leven, afgezien van de momenten dat zij je een beetje plezier bezorgen.’

Het is Simone de Beauvoir geweest die, als eerste, door het onmogelijke karakter heen, Leduc’s grote talent heeft gezien en haar haar hele leven is blijven steunen. Leduc was hevig verliefd op De Beauvoir, maar deze relatie liep niet uit op een ravage zoals Leduc’s andere relaties. Simone de Beauvoir heeft altijd geweten hoe zij op een gepaste afstand van Leduc moest blijven. Hun contact en hun liefde liepen via de literatuur. Dat Leduc ondanks alles is blijven schrijven, niet heeft gezwegen, is te danken aan de voortdurende stimulans van De Beauvoir. De zware taak die Violette Leduc zichzelf stelde, heeft zij verwoord in La folie en tête: ‘Schrijven of zwijgen? Het onmogelijke woord schrijven op de kromming van de regenboog.’

De zoektocht naar het onmogelijke was de kern van Violette Leduc’s leven en werk. Werk dat een plaats dient te krijgen in de vrouwelijke literaire traditie.

Noten

1) Eerder verschenen in een bibliofiele uitgave. In eigen beheer uitgebracht door Jaques Guérin, een vriend van Violette Leduc. (zie La folie en tête)

2) In 1903 werd door de conservatieven in de jury van de Prix Goncourt, in verband met Leautaud’s Le Petit Ami, al gesproken over immoraliteit.

3) Margaret Crosland, Women of Iron and Velvet. Constable and Company Ltd, Londen 1976. pp 201-211.

4) Margaret Crosland zie noot vorige bladzijde.

Jane Rule, Lesbian Images. Pocket Books, New York, 1976. PP 144-I53.

5) Isabelle de Courtivron, Violette Leduc. Twayne Publishers. Boston, 1985

Ineke van Mourik

Amsterdam 1985

Violette Leduc, Thérèse en Isabelle. Feministische Uitgeverij Sara, Amsterdam 1985. Eerder verschenen bij Bruna & Zn, Utrecht 1969. De oorspronkelijke uitgave verscheen in 1966 bij Gallimard, Parijs. Uit het Frans vertaald door Eveline H. Klaver 1969.

Lust & Gratie (1983-2001) Digitaal!

In het jaar 1979, de feministische beweging heeft dan al een hoge vlucht genomen, besluit een aantal lesbische vrouwen (Maaike Meijer, Mieke van Kasbergen, Dorelies Kraakman en Ineke van Mourik) de overwegend door kommer en kwel getekende lesbische literatuur te verrijken met het Lesbisch Prachtboek (Feministische uitgeverij Sara te Amsterdam). Een boek dat een nieuwe manier van denken, voelen, dromen en ervaren over het lesbisch zijn wilde presenteren zonder te vervallen in negatieve dan wel uitsluitend politieke termen. Een boek met verhalen, kunst, een beeldroman, essays, interviews en autobiografische ontboezemingen. We dachten dat we er rijk van zouden worden en richtten een Stichting op (Stichting Lust & Gratie) om deze gelden te gaan beheren. Het boek werd goed verkocht, maar de stichting werd er niet erg rijk van. Maar wat dit eerste initiatief wel opleverde was de wens om het hierbij niet te laten. 

Op 11 september 1982, Nationale Pottendag, werd op het bal in Krasnapolsky te Amsterdam, het idee geboren om de lesbostrijd met literaire middelen verder te voeren. Tijdens dat bal hadden Carla Brünott en Saskia Wieringa zich uit het gewoel teruggetrokken. Zij liepen een nachtelijk ommetje over de Wallen en bedachten dat een dergelijk decadent bal ons afleidde van de vrouwenstrijd. Kijk eens naar alle vrouwenonderdrukking om ons heen! Pornoshops, reuze onderdrukte hoeren! En wij maar feestvieren! Waar was onze strijdbaarheid gebleven! De twee dames wonden zich steeds meer op en enkele dagen later schreven zij een vlammende brief aan een aantal literair aangelegde dames om hen op te wekken de pottenstrijd met volle literaire inzet aan te gaan. 

Een paar pittige citaten uit dit historische document:

‘Pottenstrijd anno 1982: pottenbladen, pottenkafees, een pottenbal voorafgegaan door een pottenboottocht, pottenstickertjes en pottenbuttons, een pottenhoekje in de vrouwenboekhandels, pottenkapsels en pottenkleertjes…

We hebben een soort speelruimte voor onszelf gecreëerd. Maar… waar is onze strijdbaarheid, onze reflectie over de wortels van ons bestaan? Hoe stellen we ons op tegenover het opkomende fascisme? Tegenover nieuwe tekenen van vrouwen-en rassenhaat? Het blanke kapitalistische patriarchaat heeft ons even een adempauze gegund… Wij feesten en consumeren passief de diverse geneugten van een tamelijk comfortabel pottenbestaan anno 1982…We zijn decadent en verwend…

Maar we vergissen ons…er is al eens een periode geweest van arrogant en decadent feesten….met heldinnen als Barney en Vivien….Decadentie en nostalgie, romantische verbittering en passie zijn de wachtwoorden van nu. We weten hoe het toen eindigde: we dragen nu trots roze driehoekjes op onze revers…. 

De brief eindigde met een omineuze waarschuwing:

Bewaar die roze driehoekjes maar goed, dames, ze zouden nog wel eens uitstekend van pas kunnen komen.’ 

De brief viel in goede aarde en er werd een redactie gevormd om een literair cultureel blad op te richten. Een blad met als voorlopig profiel volgens de notulen van 28 november 1982: ‘Lesbischer dan Serpentine en Opzij, dieper dan Diva en vooral spiritueel (waar we nog niet helemaal uit zijn wat we daar onder verstaan)’. In een vergadering op 8 januari 1983 wordt dat wat nader uitgewerkt. Het moest een duur en mooi kwaliteitsblad worden, zowel kunstzinnig als wetenschappelijk, waarin de ‘lesbo-verbeelding’ aan de macht gebracht zou worden’. 

In herfst 1983 verschijnt het eerste nummer van Lust & Gratie met een tienkoppige redactie. Ondertitel: Lesbisch Kultureel tijdschrift. Een ondertitel die nog vaak speels zal veranderen en uiteindelijk werd: driemaandelijks literair tijdschrift. Dit schetst meteen de worsteling van de diverse redacties. Zij wensten zich niet op te sluiten in een definitie van lesbozijn van louter bedpraktijken. Zij lieten zeventien jaar lang een wereld zien van literatuur, beeldende kunst, essayistiek, filosofie en levenskunst waarin vrouwen voor elkaar centraal staan, niet alleen erotisch maar ook sociaal. Zij wilden een internationaal cultureel perspectief ontwikkelen waar menselijk niet alleen mannelijk is, waar vrouwelijk niet is afgeleid van heterosociale normen die uiteindelijk neerkomen op mannelijke normen. Vrijwel alle intellectuele en artistieke lesbo’s van naam leverden stukken, evenals tal van vooraanstaande feministen. Vele bijdragen werden klassiek. 

We maakten een revolutionair tijdschrift, een utopische reis waarvan het doel nog niet bekend was. Het lukte ons talloze inspirerende verhalen uit de feministisch/lesbische geschiedenis op te graven en een nieuwe toekomst vorm te geven door middel van kunst, fotografie, essays, verhalen, gedichten, brieven, vertalingen, dromen, stripverhalen. Zevenenzestig nummers hebben we gepubliceerd, zeventien jaar lang verrijkten we de wereld daarmee en het is geweldig dat Lust & Gratie nu via DBNL (Digitale Bibliotheek Nederland) digitaal is, makkelijk te vinden is en een grotere verspreiding kan krijgen. 

En wat die omineuze waarschuwing betreft, die was niet uit de lucht gegrepen want nu in 2021 is de strijd nog steeds niet gestreden. De weg naar de Utopie, naar een realiteit waarin vrouwen niet langer eenzijdig worden bekeken vanuit de mannelijke blik en waarin vrouwen hun eigen realiteit vormgeven, kan nog steeds de broodnodige culturele voeding gebruiken. 

Daniel (Ineke) van Mourik en Maaike Meijer

Amsterdam, mei 2021

https://www.dbnl.org/tekst/_lus005lust01_01/

Via DBNL wordt er nu ook aan gewerkt om LOVER, Literatuuroverzicht van de Vrouwenbeweging gedigitaliseerd te krijgen.

Lesbische geschiedenis: Pottengrot Nijmegen 1979

Recycling:

De Directrice van het Nachtheelal. Fragment uit: Ineke van Mourik, Tropenritme. Autobiografische fictie. Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem 1988

(Brief aan Eduard over het ontstaan van de vriendschap van de hoofdpersoon met het Grijze Kind. Vóor die vriendschap was een lange periode van zwijgen en elkaar negeren ontstaan vanwege een dwaze aanvaring in het Vrouwencafé) 

De Directrice van het Nachtheelal

1980-pottengrot-in-kelder-caf-de-plak_24641155926_o

Het verhaal speelt zich af in Nijmegen in de tweede helft van de jaren zeventig. Nijmegen was van een tamelijk burgerlijke, nette stad (een stad van burgers en van hen gescheiden studenten), via de studentenbeweging die zich actief met het stadsleven ging bemoeien (tegen de burgers en voor de arbeiders), geworden tot een vreemde smeltkroes van feministen, krakers, werklozen, ex-studenten die cafés en kleinschalige bedrijven openden of een ambachtelijk leven gingen leiden, milieu- en antikernenergie-activisten en homoseksuelen. Jij zat al jaren in Amsterdam en ik woonde nog steeds in die snel veranderende provinciestad. Ik werkte niet meer aan de universiteit maar in een feministische boekhandel in het centrum van de stad die wij met een groep vrouwen hadden opgezet. Wat voor bejaarde hippies, uitgedoofde marxistisch-leninistische revolutionairen, radeloze therapielopers en vermoeide polygamen jaren van luwte waren, waren voor feministen, krakers, homoseksuelen en andere randgroeperingen (en dit in alle mogelijke combinaties) jaren van bloei en acties en van felle reacties van de gevestigde orde.

In het uitgaanscentrum van de stad had een aantal politiek- actieve homoseksuele jongens, tot veler ergernis, een gewoon openbaar café, zonder bel en zonder luikje voor ho-inspectie, geopend. In de kelder van dit opzienbarende café dreef Hubertine X op zondagavond van tien tot vier uur in de nacht de zogenaamde Grot*, een bar voor lesbische vrouwen. Hubertine was de onbetwistbare Directrice van dit nachtheelal. Zij was bekend en berucht van demonstraties en oproer. Zo was zij het brein achter de veelbesproken en bekeken verstoring van de lezing van Van Agt in Nijmegen. ‘Gij zoudet het niet geloven maar er werden mij, excusez les mots, gebruikte maandverbanden toegeworpen,’ zou Van Agt later verklaren in het journaal dat uitvoerig aandacht aan het incident besteedde. Hetgeen de zaak goeddeed, maar de daders werden zo duidelijk in beeld gebracht dat een aantal van hen hun maandelijkse toelage van hun CDA-papa verloren zag gaan.

Hubertine combineerde haar journalistieke werk met onderzoek naar de handel en wandel van de kinderpornograaf Jopie van Oranje (dat het koninklijk huis hier niets aan doet!), een ghostwriterschap voor wetenschappelijke televisieprogramma’s en het wekelijkse barbeheer van de Grot, waar alles mogelijk was en niets verboden, behalve als het te keurig was. Bij haar thuis daarentegen stond altijd de thee op een lichtje, op het dressoir een schaal met taartjes van de beste bakker in de stad en links naast het zeegroene bankstel, op een bijzettafeltje, een Mariabeeld met daarnaast een rond zilveren dienblaadje met kristallen glaasjes waarin zij op hoogtijdagen, en die waren er vaak, exquise likeuren schonk. Op zondagen speelde zij op het harmonium in de gang. Er werd wel gefluisterd dat zij in haar slaapkamer een uitgebreide porno-bibliotheek had, maar die zou even goed voor haar research naar de praktijken van J. van O. kunnen dienen, als tot vermaak voor haar huurders. Haar flat was gelegen in een van de burgerlijkste wijken van de stad maar dat belette haar niet jonge dakloze nichten die zij op straat had gevonden jarenlang onderdak te bieden in haar kleine logeerkamertje. Of zij na al die jaren moe werd of te opgewonden van al het gehijg en gesteun uit haar nichtenalkoofje, dat weet niemand, maar op een dag stuurde zij de laatste nicht weg en bood het kamertje aan het Grijze Kind aan dat in een lekkend krot in de benedenstad woonde en daar romantische gedichten schreef die steevast bij elke thuiskomst waren verregend of door wilde katten aangevreten. Al gauw werd zij de minnares van de Directrice en tevens haar rechterhand en schandknaap achter de bar van de Grot.

De Grot

De Grot was een merkwaardig nachtlokaal met een duistere reputatie. Zij verhield zich tot het feminisme als een nachtclub tot de eengezinsdoorzonwoning. Het Vrouwencafé, bij voorbeeld, was feministisch en zeker in het begin ogenschijnlijk keurig heteroseksueel. Je moest als lesbienne oppassen niet de doelgroep huisvrouwen terug te jagen naar man en kinderen. Aan de andere kant waren er slechts besloten homobars die rood, warm, zinderend, zwoel en ook ruig waren, waar meisjes elkaar ongegeneerd mochten beloeren en aanraken en waar zij zich konden overgeven aan drankmisbruik onder de klanken van seksistische discomuziek. Ik bewoog mij zowel in de feministische cafés als in het broeierige homogetto. En ik was niet de enige. Terwijl wij onze verlangens en wensen verdeelden over de twee café-werelden, zat de ‘gewone’ heteroseksuele huisvrouw, de lieveling en favoriete klant van menig feministisch collectief, doorgaans fijn thuis bij de buis.

De Grot was het eerste café dat feminisme en lesbisch getto met elkaar verbond op een wijze die zowel radicaal als speels was. Door die ongebruikelijke combinatie bracht zij feminis­tische en niet-feministische lesbo’s als ook feministische heterovrouwen in verwarring, of zij streek hen tegen de haren in. Omdat dit café een van de weinige plekken was waar vrouwen ongestoord met elkaar konden dansen, zetten met name vele heterovrouwen hun politieke bezwaren tijdelijk opzij om op de klanken van de verboden muziek hun egodans uit te voeren. Tegen sluitingstijd uitten zij vervolgens hun verdrongen emoties door het kapot gooien van glazen, en door te zeuren om drank of nog een plaatje. De Directrice was streng en onverbiddelijk en veegde die meisjes met glas en al de kelder uit. Na zo’n incident nam zij altijd wraak, bij voorbeeld door de week daarop de klanten een solidariteitspetitie van homoseksuelen tegen het bezoek van de paus te laten tekenen. Of zij had de bar en tafeltjes opgesierd met dildo’s op fluwelen bedjes, of zij liet het butch-personeel cowboyholsters met pistolen dragen om de hetero-vrouwen uit hun tent te lokken of nog meer schrik aan te jagen. Alles was goed als het maar vooroordeelbevestigend was. De slechte naam en faam van de Grot breidde zich zelfs uit naar de hoofdstad en regelmatig kwamen er autoladingen uit het westen zich in de provincie vergapen, niet in het minst aan het knaapachtige meisje achter de bar. Ik was in die tijd een trouwe bezoekster en ontmoette het Grijze Kind weer, die mijn veelvuldige bestellingen beleefd maar immer zwijgend voor mij neerzette. Het contact harerzijds verliep hoofdzakelijk via gebaren en blikken die in uiterste gevallen werden uitgebreid met vragen en antwoorden via de Directrice. 

1979 Pottengrot bij Bobby

Na verloop van enkele maanden bevorderde de Directrice mij van gewone klant tot bijzondere klant, hetgeen betekende dat ik glazen mocht ophalen en na sluitingstijd de vloer aanvegen in ruil voor drank en nachtelijk nablijven met het personeel. Tot het gezelschap bijzondere klanten behoorde ook Cathy Camper, van oorsprong Engelse, die zich kleedde zoals voorheen haar landgenote M. Radclyffe Hall, een notoire lesbienne en auteur van het boek The Well of Loneliness, een boek dat in de geschiedenis van de censuur even beroemd is als in de lesbische subcultuur. In het shagrokende gezelschap van spijkerbroeken, tuinbroeken, legerbroeken en harembroeken was Cathy in haar dure Italiaanse mannenpak met hoed, haar Dupont-aansteker, haar Benson & Hedges-sigaretten, een opvallende verschijning. Zij had sociale psychologie gestudeerd en zich gespecialiseerd op het gebied van trainingen aan de medemens in seksuele nood, maar na het behalen van haar titel sloot zij zich aan bij ons vrouwencollectief om, zoals zij zelf zei, ‘het groepsproces te bewaken. ’ Zij deed dat door het organiseren van opwindende avonden en middagen zoals de beroemde moederdag ter bevordering van het moeder-dochter contact, die haar na afloop een geheel nieuw patiëntenbestand opleverde, of het uitnodigen van arbeidersmeisjes van de streekschool om de kloof tussen de sociale klassen te overbruggen. Deze meisje verlieten na de gezellige middag geheel gesterkt in hun vooroordelen (‘dat zijn geen vrouwen maar kerels’) het café.

De Erotische Avond

Het klapstuk en hoogtepunt in Cathy’s carrière was de Erotische Avond in de Grot. Toen het merendeel van de feministen alleen nog maar demonstreerde, theoretiseerde, actie voerde, bedrijven en tijdschriften oprichtte, de Melkweg in Amsterdam nog niet dacht aan een Festival van de Verleiding, een aantal vrouwelijke journalisten over de ruggen van diezelfde feministen een carrière bij linkse kranten en weekbladen opbouwde, repeteerde Cathy samen met het Grijze Kind wekenlang in haar kamer haar avondvullende erotische programma. Zij had om in de juiste stemming te komen haar kamer herschapen in een soort damesbordeel: langs de wanden en van het plafond hingen lange stroken rood crêpepapier, op de vloer en op haar bed lagen dikke bontvachten, overal stonden spiegels, er hing een zware geur van dure parfum en de kamer was, ook overdag, verlicht door fluorescerende en rode lampen.

Cathy had mij gevraagd de diverse onderdelen van de Erotische Avond aan te kondigen en omdat ik nu dichter dan ooit in de nabijheid van het Grijze Kind was, begon haar doventaal mij steeds meer op de zenuwen te werken. Ik wist niet hoe haar zwijgen moest worden doorbroken. Zij zou niet het initiatief nemen omdat zij haar belofte wilde houden en ik was te koppig om alsnog ongelijk te bekennen. Zeker nu wij samenwerkten, werd het spel onverdraaglijk en de omgeving kreeg steeds meer de functie van intermediair toebedeeld. 

Voor de Erotische Avond had heel potteus en feministisch Nijmegen, van getto tot universiteit, een deftige uitnodiging ontvangen. De Directrice serveerde in een oversized herencolbert met stropdas bij binnenkomst zoutjes in de vorm van borsten en andere vrouwelijke delen die bij elke bakker te krijgen zijn, maar die nu, in deze erotische context bij menigeen ineens diepe verontwaardiging (bah, seksistisch!) wekten. Hetzelfde lot viel ten deel aan de schalen waarin op artistieke wijze fel gekleurde zuurstokken en rode zuurballen waren geschikt. Een enkeling verliet de kelder al voordat het programma was begonnen. De beide artiesten lazen erotische gedichten en verhalen voor, zongen zwoele liederen in avondjurk, lagen naakt in bontjassen, hielden een kuise striptease, aten op wellustige wijze een fruitschaal leeg, streelden het publiek met boa’s en veren. Naarmate de avond vorderde en hun acts steeds vrijmoediger werden, verlieten meer vrouwen de zaal. Als eerste verliet na de pauze het overkoepelende orgaan van academische vrouwen (O-VARIA ) het café. De dames lardeerden hun pauzevertoog met voor het merendeel van het publiek onbegrijpelijke termen uit de boeken van de heren Lacan, Foucault en Derrida, overgoten deze met de cerebraal-erotische damessaus van Irigary, en besloten hun discours met het revolutionaire voorstel Wina Born** op te nemen in de feministisch-erotisch verantwoorde literatuur. Daama begon de groep Vrouwen tegen Sexueel Geweld en Pornografie – waarin het anti-virus zich ongemerkt had uitgebreid tot een anti-houding ten opzichte van alle vormen van seksualiteit door de voortdurende confrontatie met de perversiteiten van de heteroseksuele cultuur – zich te roeren. Midden onder de voorstelling liep de groep, met medeneming van het belastende materiaal, de zoutjes en het kermissnoepgoed, en onder het uitroepen van hun collectieve kreet: ‘Nou, dat vind ik wel moeilijk hoor’ (hun eufemisme voor een diepe afkeer en veroordeling van het gebodene), luid stampend de trap op naar boven.

Zelfs de vrouwenbreibrigade die haar agressie altijd in toom hield door waar dan ook, in vergaderingen, demonstraties, etcetera, te breien, liet rechts achter in de zaal een driftiger getik van haar naalden horen.

De Directrice klapte opgetogen in haar handen. De avond was nu echt geslaagd en het handjevol dat overbleef mocht het historische moment beleven dat een van de aanwezigen, geheel overstuur van drank en emoties, zich uitkleedde en zich tot diep in de nacht liet beschilderen waarna zij naakt en onder luid gezang in triomf naar huis werd gedragen.

Ik bleef, zoals gewoonlijk, achter om samen met anderen de kelder in oorspronkelijke staat te herstellen en de avond nog eens haarfijn door te spreken. Door de drank, de verhitte avond, de ruzies, het liederlijke plezier hadden wij onze normale controle verloren en het Grijze Kind en ik waren elkaar, van ondraaglijke spanning, bijna in de haren gevlogen als de Directrice niet had ingegrepen. Zij schonk vier glaasjes jenever in, sommeerde ons naar een hoekje, gaf ons elk een glaasje, zei: ‘Opdrinken en vlug een beetje’, gaf ons het andere glaasje en zei op nog beslistere toon: ‘En nou praten, verdomme.’ Van schrik begonnen wij tegelijk te praten. We praatten tot het ochtendgloren, praatten op weg naar de Directrice haar flat en bezegelden deze nieuwe ontwikkeling met de harmoniumklanken van de Directrice en een urenlang driestemmig gezang van een complete liederenbundel de H. Maagd toegewijd.

Na deze gedenkwaardige avond – jaren later zullen wij velen van de toen verontwaardigde vrouwen flirtations zien aangaan met de SM-scene – trok Cathy zich uit het openbare lesbische leven terug. Zij liet haar hoofd kaalscheren, haalde haar jurken uit de kast en vertrok uit heimwee naar een van de Waddeneilanden waar zij als serveerster ging werken. Na enige tijd ‘trouwde’ zij daar met een heteroseksuele vrouw, moeder van vier kinderen, die zij aanvankelijk therapeutische hulp had geboden. Jaren later keerde zij, weer alleen, terug naar Nij­megen. Via het Arbeidsbureau probeerde zij, zoals vele andere afgestudeerden, een baan als schaapherder te krijgen maar belandde uiteindelijk met een oude geliefde in een eengezinsdoorzonflat waar zij zich begon voor te bereiden op een come­ back als directeur in het bedrijfsleven via een onafzienbare reeks cursussen en trainingen in management en marketing. Those were the days, Eduard. Zoals voor Cathy Camper de Erotische Avond een hoogtepunt en eindpunt was van haar opzienbarende optreden in de feministische cultuur, zo was deze avond voor het Grijze Kind en mij het begin van een vriendschap die nu al jaren duurt. Nu weet je wat ik deed

in dat saaie, en volgens onze ouders nette, Nijmegen terwijl jij in het opwindende Amsterdam, volgens onze ouders het Sodom en Gomorrah van Nederland, op je zolderkamer Scho­penhauer en Nietzsche bestudeerde en Céline herlas.

* Dit fragment is gebaseerd op ervaringen in De Pottengrot, de lesbische zondagavonden in de kelder van café De Plak te Nijmegen. De Pottengrot werd in 1979 geïnitieerd door Ineke Zijlmans (Huntin’ Hubertine) en Jonne Linschoten (Bobby). Later werd ik ook een van de bardames/jongens (Daniel).

** Wina Born (1920-2001), de moeder van de Nederlandse gastronomie.

Feministische archeologie: Maurycy Gottlieb en de Grote Verdwijntruc

Het leven van voorlopers gaat niet altijd over rozen. Zo bracht Rachel Carson al in de jaren zestig het onverantwoorde gebruik van pesticiden in haar boek Silent Spring onder de aandacht. Het boek kreeg veel lezers maar het duurde nog lang voordat haar gelijk doordrong tot in de vezels van de samenleving. We zijn meer dan vijftig jaar  verder en ondertussen is de schade niet te overzien en wordt er krachtig actie gevoerd om het tij van vernietiging, snel gewin en de macht van de farmaceutische gifboeren te keren. Zo gaat het altijd. Er bestaan geen uit het niets komende revoluties, alles wordt al lang ervoor voorbereid zoals ook de status quo ooit is begonnen als revolutie. Pesticiden die grotere oogsten beloofden en dat waarmaakten maar zonder dat wij de echte prijs wilden/willen betalen en waarover de Cassandra’s de mond werd gesnoerd .  

Terecht klaagt Karin Spaink in haar column van 10 oktober over de stelling dat #metoo een recente openbaring zou zijn. Veertig jaar geleden was Spaink betrokken bij het mee ontwikkelen van beleid tegen seksueel geweld. De PSP vroeg de regering toendertijd  een samenhangend beleid te ontwikkelen, en dat tot prioriteit te verheffen. Die motie werd met grote meerderheid aangenomen. Nee, niet alleen veertig jaar geleden, je kunt rustig zeggen meer dan bijna vijftig jaar geleden was seksueel geweld al een van de speerpunten in de Tweede Golf. Vrouwen spraken onder elkaar over wat zij hadden ervaren, er werden belangrijke onderzoeken gedaan, er werd gestudeerd en geanalyseerd en er werden artikelen geschreven over dit verzwegen gigantische probleem. 

We waren voorlopers en nu is dan eindelijk de bom gebarsten en is er een wereldwijde gifbelt opgegraven. Zo gaat het altijd en daar kun je zoals Spaink moe van worden (ik zelf heb er ook wel eens last van), maar het is ook verheugend dat wij nog meemaken dat er zo’n enorme golf van bewustzijn over dit onderwerp gaande is en dat ook meer mannen dan voorheen zich op een goede manier in de strijd werpen.  

Vrouwen een rol toekennen of in het gunstigste geval drie: moeder, maagd of hoer, lijkt in onze samenleving niet meer van toepassing, maar wie wat nauwkeuriger kijkt en zeker elders in de wereld, ziet dit drietal nog overal, ook al werkt een vrouw. De hardnekkige beelden zijn in ons collectief geheugen opgeslagen en door middel van cultuur, politiek en religie worden die beelden meestal in stand gehouden. Die beelden zijn soms mooi, inspirerend maar nog vaker normerend. Zij geven weer hoe wij (vrouwen en mannen) naar vrouwen kijken en behoren te kijken. Door de eeuwen heen is die blik vrijwel exclusief een mannelijke geweest. Daarom zit alles zo diep, zowel bij vrouwen als mannen, en is er een gestage revolutie van voorlopers en feministische archeologen nodig om uiteindelijk iets te veranderen. 

Een mooi voorbeeld van hoe stuitend en ingewikkeld het blootleggen van de mannelijke blik kan zijn, vond ik in een artikel uit 2006 van Pnina Lahav, ‘A Chandelier for Women. A tale about the Diaspora Museum and Maurycy Gottlieb’s ‘Day of Atonement’ – Jews praying on Yom Kippoer’ dat ik van een vriendin kreeg. 

Maurycy_Gottlieb_-_Jews_Praying_in_the_Synagogue_on_Yom_Kippur

Ah, ik zie het al, zal de oplettende beschouwer opmerken, vrouwen op het balkon in de synagoge. Maar dat laten we even rusten want er is meer te vertellen. 

Dit schilderij is heel bekend in de Joodse wereld. Het geeft een blik in de Joodse wereld in Polen in de late negentiende eeuw. Mannen, vrouwen en kinderen in de synagoge op Grote Verzoendag. Zo modern zag die joodse wereld van de 19e eeuw er toen ook uit en vrouwen nemen op dit schilderij een prominente plaats in zoals zij dat  deden in die gemeenschappen. We weten zelfs enkele namen van de vrouwen die model stonden. O.a. de toenmalige verloofde van Gottlieb (Laura Rosenfeld) en haar moeder (rechtsboven). Ook al zitten de vrouwen op het balkon, zij maken substantieel deel uit van het schilderij. Zij zien er voor die tijd modern uit en hebben het gebedenboek in de hand. 

Wat Gottlieb niet kon bevroeden is hoe zijn schilderij onderwerp zou worden van een heftige controverse tussen het Diaspora Museum van Tel-Aviv en een aantal feministen onder wie Dafna Izraeli, professor in de sociologie aan de Bar-Ilan Universiteit. Izraeli is gestorven maar Pnina Lahav heeft het hele verhaal in een uitgebreid artikel beschreven.* 

We spreken over de jaren tachtig en negentig en in de Israëlische maatschappij is de gelijkheid van vrouwen ook een onderwerp waarover wordt gesproken. Het Diaspora Museum stelde in die tijd een collectie samen rond zes thema’s en Izraeli constateerde dat het Museum in zijn presentaties de rol van vrouwen in de cultuur en geschiedenis marginaliseerde. Het meest bijzondere was de creatie van een bijzondere audio-visuele ervaring in een donkere ruimte die uiting moest geven aan het gevoel van de ‘Days of Awe’, de Hoge Feestdagen, waaronder Yom Kippoer. Op een van de muren was een reproductie te zien, een grisaille (schildering in grauwtinten), van Gottlieb’s beroemde schilderij. Tot verbijstering van Izraeli waren de vrouwen op het balkon verdwenen en in plaats daarvan hing er een kroonluchter. Het artikel van Pnina Lahav over de strijd die er vervolgens werd gevoerd en de argumenten die ter verdediging werden aangedragen door de verantwoordelijke personen en het museum zijn even verbijsterend als de verdwijning van de vrouwen zelf. 

Een kleine greep uit de argumenten: 

‘We hadden nog geen kennis en bewustzijn van feministische ontwikkelingen.’  Dat lijkt me sterk en alsof dat je vrij pleit van zomaar een kunstwerk verminken. 

‘We hebben een nieuw kunstwerk gemaakt met de grisaille.’ Alsof je zomaar een kunstwerk mag veranderen. 

‘We wilden de personen op de voorgrond vanwege hun kavana (vroomheid en de heiligheid van het gebed) beter laten uitkomen.’ Dus daarvoor mag je een kunstwerk verminken en de vrouwen die ongetwijfeld ook kavana bezitten verwijderen. 

‘Het schilderij was niet representatief genoeg.’ Lees: voor een nostalgische shtetl visie. Gottlieb zou niet de realiteit hebben geschilderd. Dus passen wij het aan aan onze realiteit. Daarom mag je een modern schilderij gebruiken en de ongewenste elementen verwijderen. Dat heet citeren in het artistieke jargon. 

O ja, en nog wat: ‘die vrouwen zitten waarschijnlijk te roddelen. Er kijkt er maar een in het gebedenboek.’ Zij zijn bezig met onspirituele zaken terwijl de mannen met het hogere bezig zijn. Het is dus niet meer dan normaal dat die lage wezens worden  verwijderd.

Diverse belangrijke feministen worden ingeschakeld om hun visie te geven, maar in 1993 hangt het vermaledijde werk er nog steeds. Er worden zelfs vragen in het parlement gesteld en de conclusie was dat het museum een sectie van de tentoonstelling, waar de grisaille te zien was, sloot en uiteindelijk werd de grisaille verwijderd. Natuurlijk had het museum in een groots gebaar het origineel kunnen ophangen (eventueel naast de grisaille) maar dat zou niet stroken met hun visie en er was waarschijnlijk ook onwil om te buigen voor de ijzersterke argumenten van de feministen. 

De verontwaardiging bij het grote publiek betrof vooral de verminking van een kunstwerk en minder de verwijdering en marginalisering van de vrouwen. Maar dat was wel de essentie voor de feministen die dit onderzoek verrichten, en zij kunnen alleen maar geprezen worden in hun volharden om de waarheid boven tafel te krijgen en alle schijnargumenten (zowel van betrokken mannen en vrouwen van het Museum) in een grondige analyse te weerleggen. De kroonluchter die hoort te verlichten, heeft in dit geval vooral veel verduisterd.

De gerechtvaardigde conclusie kan alleen maar zijn dat het weglaten van de vrouwen in het schilderij van Gottlieb een aggressieve en gewelddadige handeling was en bovenal een uiting van verzet tegen verandering en modernisering. 

Op de vrouwengalerij van het schilderij speelt zich nog een ander verhaal af. Want wie zijn die 19e eeuwse vrouwen? In ieder geval zit er mevrouw Gottlieb, Maurycy’s moeder en Laura Rosenfeld en haar moeder.

Laura Rosenfeld heeft uiteindelijk haar verloving met Gottlieb verbroken en zijn hart gebroken. Hij stierf op 23 jarige leeftijd. Laura trouwde met de rijke bankier Henschel. Na zijn dood (zij was dertig jaar met hem getrouwd en had vier dochters) heeft zij een geheel eigen carrière opgebouwd. Zij ging in de zorg voor armen en had contact met de feministen van haar tijd en hield zich bezig met de opvoeding van jonge meisjes. Weliswaar om hen krachtig, bewust en dienstbaar te maken voor het gezinsleven, maar in ieder geval niet om hen tot huissloof en huisslavin op te voeden. Zij werd bekend onder de naam Mutter Henschel. Zij is de overgrootmoeder van moederszijde van Christine Cornelius (haar achterkleinkind), die mij het artikel over Gottlieb’s schilderij gaf. Haar ouders boden Andreas Burnier in Eindhoven haar eerste onderduikadres. Een cultureel en intellectueel geïnteresseerd gezin (de vader, Peter Cornelius zat in het verzet) waarin zij zich als een vis in het water voelde en waarin zij helaas maar kort kon verkeren. In 1951 zal de echtgenoot van Andreas Burnier, Emanuel Zeylmans van Emmichoven, lid van Castrum en uitgever van het tijdschrift Castrum Peregrini* een nummer wijden aan Mutter Henschel. Hoe wonderlijk zijn de wegen van de geschiedenis!

Het opgraven van verborgen schoonheid en ellende en alles in het licht brengen is een taak die zich eindeloos zal herhalen en die we onvermoeibaar moeten voortzetten omdat het scheppen van een nieuwe cultuur niet kan zonder feministische archeologie. Je kunt niet voortbouwen zonder fundament. Een fundament dat is gelegd door diverse vrouwenbewegingen maar ook door veel individuele vrouwen als Rachel Carson, elke vrouw die haar mond opent voor #metoo, Els Kloek met haar twee monumentale werken 1001 vrouwen en de individuele 2002 vrouwen die zij heeft opgegraven uit de Nederlandse geschiedenis*, Karin Spaink die samen met anderen in de PSP beleid heeft ontwikkeld tegen seksueel geweld. Pnina Lahav en Dafna Izraeli die zo veel tijd en energie hebben gestoken in het analyseren van wat ook afgedaan had kunnen worden als een onbeduidend incident, of in het geheel niet zou zijn opgemerkt in een andere tijd. Maar ook werk verricht door minder voor de hand liggende vrouwen als Mutter Henschel, die de vrouwen in haar familie en daarbuiten, weliswaar in de geest van de tijd, krachtig en zelfbewust heeft gemaakt, en zo iemand als Maurycy Gottlieb die de wereld heeft weergegeven zoals hij die heeft gezien, een voorbode van moderniteit. 

Vele stappen, het gestaag doorploegen maakt de grond rijp voor nieuwe ontwikkelingen en voor een rechtvaardigere wereld. Onze argumenten en analyses kunnen het denken beïnvloeden maar de meeste mensen worden gedreven door emoties en daar kan de rede vaak niet tegenop. We zullen ook de harten moeten winnen en daar is veel tijd en uithoudingsvermogen voor nodig. 

  • De historische mannenclub van Castrum Peregrini en hun leermeeester Wolfgang Frommel worden, na vele getuigenissen die er niet om liegen, in een kwalijk daglicht gesteld wegens seksueel misbruik door met name Frommel onder het mom van ‘pedagogische eros’. Destijds was Castrum een gerespecteerd cultureel gezelschap met een eigen tijdschrift waarvan Emanuel Zeylmans van Emmichoven de uitgever was.
  • Pnina Lahav, ‘A Chandelier for Women. A Tale About the Diaspora Museum and Maurycy Gottlieb’s ‘Day of Atonement’ – Jews Praying on Yom Kippur.’ Project Muse. Israel Studies 11,1 (2006) 108-142.
  • Recent verscheen het tweede deel en naar aanleiding van deze publicatie is er een tentoonstelling in het Amsterdam Museum die vorige week werd geopend door Koning Willem Alexander. Dat onderstreept het belang van deze uitgave.

In Memoriam: Carla Brünott 1938 – 2017

Rede uitgesproken bij het afscheid van Carla Brünott op 26 augustus in Schuilkerk De Hoop te Diemen en als blog gepubliceerd op de website van Atria door Ineke van Mourik.

carlabrunott 

Een Fameuze Potteuze

Het was in de tweede helft van de jaren zeventig toen Carla Brünott mijn leven kwam binnen trompetteren. Ik woonde in Nijmegen en was een van de oprichtsters van De Feeks, vrouwenboekhandel, café en documentatiecentrum. Op de universiteit roerden de vrouwen zich ook en tijdens het eerste Heksencollege in 1977 vertelde Carla op het podium in de pauze dat zij samen met andere vrouwen een vrouwendrukkerij Virginia (vernoemd naar Virginia Woolf) aan het oprichten was. Daarvoor was geld nodig. Zij eindigde of begon haar oproep (dat weet ik niet meer precies) met subliem getrompetter. Zonder trompet, maar louter met haar stem. Mijn oren stonden op stelen! Later hoorde ik dat zij zangeres was die haar veelbelovende carrière had afgebroken en in het klooster was gegaan. Daar gebeurde wat in de licht erotische bouquetreeks romannetjes al zo vaak was beschreven: zij werd verliefd op een mede-non. Zij trad uit maar later organiseerde zij over het onderwerp van de ‘bijzondere vriendschap’ een studiedag in het moederklooster van de Zusters van Schijndel. En dat was nu typisch Carla. Zij wilde dingen bespreekbaar maken.

Jaren daarna, toen wij samen een keer toevallig langs haar oude klooster in Egmond kwamen, heeft zij mij het klooster laten zien. Op een gegeven moment vroeg ze of ik buiten wilde wachten want ze wilde moeder-overste nog even spreken. O, help dacht ik nog, zij gaat het weer over ‘bijzondere vriendschappen’ hebben en moeder-overste de oren wassen. En jawel, ze kwam aangeslagen terug want moeder-overste was koel en afstandelijk gebleven. Ik geloof dat zij haar toen ook het boek Lesbian Nuns heeft gegeven. Later kreeg zij een nare brief als reactie.

Carla kon het niet laten: als zij iets onrechtvaardig vond ging zij er zogezegd vol en radicaal in en dat leidde ook regelmatig tot aanvaringen.

Een bevlogen priester op blote voeten

Als kind was het haar diepste wens om priester te worden, maar die keuze was voor vrouwen verboden terrein. Zij koos, ondanks haar hartstocht voor zang en muziek, niet uit eigen vrije wil voor het conservatorium. Het was een wens van haar familie en omgeving en zij liet dat allemaal over zich heenkomen. Na een aantal jaren protesteerde haar lichaam: zij verloor haar stem.

Vervolgens koos zij voor het klooster, maar daar was voor de liefde (behalve dan die voor God) geen plaats. En opnieuw koos zij: maar nu om uit te treden. Op dat moment werd zij naar mijn gevoel een bevlogen priester op blote voeten die zonder instituut of druk van buiten de wereld rechtvaardiger probeerde te maken. Zij paarde een tomeloze werkdrift met talloze initiatieven om de positie van vrouwen te verbeteren en hun culturele bijdragen onder de aandacht te brengen. Ik werkte met haar samen bij het tijdschrift Lust & Gratie (waarvan zij de initiatiefneemster was) en typerend voor haar was dat toen ik een keer uit pure noodzaak bij Shell had getankt ik hel en verdoemenis over mij kreeg uitgestort. Heftig en bevlogen was zij maar uiteindelijk ook bereid om een blik in haar eigen ziel te werpen en dat verzachtte haar soms onverzettelijke natuur. Heftig was zij ook in haar liefdes. Zo heeft zij eens in dronkenschap voor de deur van een geliefde staan schreeuwen die er blijkbaar niet was. Zij werd opgepakt en in een cel gezet, verwenste het hele patriarchaat en heeft de hele nacht iedereen wakker gehouden met getrompetter en gezang. Een razende profeet laat zich zelfs in het hol van de leeuw niet de mond snoeren.

Haar eigen stem

Als ik nu over haar leven nadenk en het gesprek dat ik nog met haar had op donderdag 10 augustus toen we afscheid van elkaar hebben genomen, dan realiseer ik mij dat de essentie van haar leven toch de muziek was. Zij had daarin haar eigen weg willen gaan, maar door haar grote talent stortte de buitenwereld zich op haar. Zij was kwetsbaar en liet zich overspoelen, met het gevolg dat zij uiteindelijk haar stem verloor. In het klooster kreeg zij de naam Kerimeh, een persoon uit een Arabisch verhaal. Dat is op zich al wonderlijk in een christelijke omgeving. Deze Kerimeh was verloofd met een man die doof werd en die zijn gehoor zou terugkrijgen als zij haar stem offerde. Maar dan kenden de nonnen Carla toch niet goed. Uiteindelijk offerde Kerimeh haar stem om die van haarzelf terug te krijgen want na het klooster ging Carla een leven leiden zoals zij dat wilde en waarin muziek en zang altijd een grote rol bleven spelen. Op haar voorwaarden, op haar manier. Legendarisch was haar optreden in rokkostuum voor een enthousiast vrouwenpubliek. Haar kwetsbaarheid werd haar kracht. Zij heeft haar carrière geofferd maar niet haar stem, haar eigen stem, en die zal ik nog lang horen.

Brunott

Carla Brünott, laten we haar naam uitspreken want dat is de naam die zij droeg en die haar heeft vergezeld in haar aardse bestaan. Dat haar rebelse ziel moge worden opgenomen in het eeuwige licht.

Lees verder

Carla Brünott: een gepassioneerde potteuze

Archief Carolina Petronella Maria Brünott

 

In Memoriam: Nicoline Meiners 1942 – 2017

Rede uitgesproken op de afscheidsbijeenkomst van Nicoline Meiners op 4 maart 2017 in Schuilkerk de Hoop in Diemen door Ineke van Mourik. 

Meiners 2Als ik aan Nicoline denk, denk ik aan boeken. Veel boeken en overal: in haar kelder, haar huis, haar winkel en in andere voor het publieke oog verborgen opslagruimten. Door haar kwam ik in een rijke antiquarische vrouwenboekenwereld.

Ik weet niet meer precies wanneer ik haar voor het eerst ontmoette, de vrouw die door Ischa Meijer in een interview met haar ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van Lorelei in 1991, de antiquarioniste werd genoemd. Ik denk eind jaren zeventig begin jaren tachtig toen ik vanuit Nijmegen en werkzaam in boekhandel de Feeks vanwege de liefde en feminisme vaak in Amsterdam kwam. Nicoline’s winkel op de Prinsengracht was behalve een schatkamer van bekende en onbekende werken een ontmoetingsplaats. Nicoline troonde achter een tafel met haar kaartenbakken en op de tafel stond een ouderwetse theepot op een lichtje. De theepot, een  leunstoel en tafeltje met schemerlamp in de hoek, kwamen uit de erfenis van haar tante Annie. Daardoor kreeg de winkel een nog groter antiquarisch cachet.

Lorelei

Nicolione’s gehechtheid aan haar boeken was groot, zeker als het een bijzonder exemplaar betrof. Zo was ik begin jaren tachtig op zoek naar het subversieve S.C.U.M – manifest van Valerie Solanas en zij bleek dat thuis te hebben. Op een middag bracht ik haar een bezoek en we zaten op haar balkon thee en daarna wijn te drinken. Elke keer probeerde ik het gesprek op het S.C.U.M-manifest te brengen maar handig ontweek zij het onderwerp door enthousiast over andere boeken te vertellen. De aanhouder wint: uiteindelijk haalde zij het beruchte boekje tevoorschijn en heeft zij het met frisse tegenzin aan me verkocht.

Later toen ik werkzaam was als bibliothecaris bij het IIAV (nu Atria) gingen we een aantal keren samen haar opslagruimten in (op diverse plekken in de stad) om uit de door haar verzamelde schatten een selectie te maken voor onze collectie. Dat ging altijd gepaard met enorm (terecht) gemopper over de catalogus. Zo werd zij ook enigszins de schrik van diverse medewerksters toen ik haar had gevraagd de noodzakelijke correcties in de catalogus aan te brengen. Zij was een dwarse perfectionist, maar met een vurig feministisch hart. Zij heeft prachtige oude boeken, tijdschriften en pamfletten verkocht en geschonken aan het instituut.

In het interview met de soms treiterige Ischa (ze waren duidelijk aan elkaar gewaagd want zij heeft hem onder de tafel ook nog geschopt) zegt zij na een vraag van Ischa over hoe het eigenlijk met de vrouwenbeweging gaat: ‘Zolang ik er ben, is er niets aan de hand.’

De antiquarioniste is er niet meer en ook haar winkel is verdwenen, maar zo lang wij haar gedenken is zij er en leeft haar boekenziel voort.

Meiners

Elk mens sterft twee maal

Als we ter hoogte van Xantippe fietsen over de zonnige of regenachtige Prinsengracht

denken wij aan haar.

Als de geur van oude boeken en vochtige pamfletten onze neuzen prikkelt

denken wij aan haar.

Als de Lorelei in onze oren zingt

denken wij aan haar

Als we strijden voor rechtvaardigheid voor vrouwen wereldwijd

denken wij aan haar.

Als we de vrolijkheid in de rondborstige kunst van Nikki de St. Phalle zien

denken wij aan haar.

Als we denken aan de literaire salons waar onze geest werd geprikkeld

denken wij aan haar.

Als we iets goed kunnen doen door wat zij ons leerde

denken wij aan haar

Zolang wij leven blijft zij leven,

Zij is een deel van ons, zolang wij haar herdenken

 

Bij zonsopgang en zonsondergang

denken wij aan haar.

Bij het waaien van de wind, in de kou van de winter

denken wij aan haar.

Bij het openspringen van de knoppen in de lente,

denken wij aan haar.

Onder de blauwe hemel, in de hitte van de zomer

denken wij aan haar.

Bij het ritselen van de bladeren, in de schoonheid van de herfst,

denken wij aan haar.

Wanneer het jaar begint en wanneer het eindigt

denken wij aan haar.

Zolang wij leven blijft zij leven,

Zij is een deel van ons, zolang wij haar herdenken

(Variant van joods gedicht)

Zie ook: De getijden van Nicoline Meiners, een boekje dat gemaakt is na haar overlijden met de speeches op de afscheidsbijeenkomst en meer informatie over Nicoline en haar antiquariaat Lorelei. Aanwezig in de collectie van Atria www.atria.nl

 

 

Lesbian Nation

Verhaal uitgesproken op 9 december 2016 t.g.v. een bijeenkomst/reünie van Lesbian Nation bij Cantina Vocaal te Amsterdam door Ineke (Daniel) van Mourik.

Lesbian nation3

Ik vraag mij regelmatig af of ik als ik in een ander tijdperk was geboren niet in het gekkenhuis terecht zou zijn gekomen. Je diep van binnen onbehaaglijk voelen, voelen dat er iets niet klopt in de wereld die je kent van opvoeding en onderwijs, is niet genoeg om je als individu los te kunnen worstelen uit een cultuur. Daarvoor heb je anderen nodig, kennis van hoe de wereld is geworden wat zij is en ideeën over hoe je een cultuur zou kunnen veranderen. Blijkbaar moet je ook de tijd mee hebben en die had ik. Als eind jaren zestig de vrouwenbeweging weer een nieuwe impuls krijgt, wordt dat voor mij het begin van een eindeloos avontuur. Ik las en las. Boeken van feministische schrijfsters werden dagelijkse kost. Maar ik bleef een kamerfeministe, veilig achter mijn bureau in Nijmegen, met lineaal en potlood in de hand om alles aan te strepen wat voedsel voor mijn uitgehongerde ziel was. Van o.a. Paarse Septemberkrant, S.C.U.M. manifest, Jill Johnston’s Lesbian Nation (1973) tot Germaine Greer, The Female Eunuch en opnieuw De Tweede Sekse van Simone de Beauvoir.Terwijl Dolle Mina demonstreerde, Joke Smit de topfeministe was en MVM op volle toeren draaide, bleef ik mij deels een buitenstaander voelen.

Totdat ik via een vriendin werd gevraagd om voor het landelijke tijdschrift Lover tijdschrift signaleringen te maken. Weer later werd ik in de tekstredactie gevraagd. Regelmatig vergaderden we met de redactie in Nijmegen en later vooral in Utrecht bij de Heksenkelder, de eerste vrouwenboekhandel in Nederland die in 1975 werd opgericht. Een volgende stap naar buiten was het samen met anderen organiseren van een  vrouwenavond bij Dien in het café De La Paix waar de Nijmeegse lesbische vrouwen elkaar troffen rond de flipperkast en het billard. Zochten we daarvoor onze toevlucht in duistere homokroegen, bij Dien werd het al feministischer.

Toen gebeurde er iets dramatisch dat mijn leven een grote wending zou geven: mijn oudste zus verongelukte op 27 maart 1977 in het grote vliegtuigongeluk op Teneriffe. Ik studeerde nog, liep stages en aarzelde over de toekomst. Ik wilde niet de wetenschap in en mijn opleiding tot orthopedagoge had mij in instellingen (o.a. gevangenissen) gebracht waarin ik mijzelf als de grootste gevangene beschouwde. Het verlies en een aantal maanden van depressie die erop volgden, maakten iets in mij los dat mij bevrijdde. Ik besloot mijn hart te volgen en wilde (ook al had ik geen enkele ervaring met zakendoen) een vrouwenboekhandel oprichten. Ik sprak erover met Ineke Zijlmans. Zij kende een vrouw die dezelfde plannen had. Dat bleek Veronie Koopmans te zijn die al een aantal vrouwen op het oog had. We kwamen bij elkaar, besloten tot oprichting van een vrouwenboekhandel, café en documentatiecentrum, en op 23 november openden we aan de Eiermarkt in Nijmegen, de Feeks.

Wie een cultuur wil scheppen of herscheppen, begint met kennis en overdracht, een ontmoetingsplaats en en legt alles vast voor de toekomst. In een opmerkelijk korte tijd lukte het de eerste stap hiertoe te zetten met een simpele formule, zonder businessplan, en met weinig geld. Elders in het land waren er al vrouwenhuizen, maar er kwamen meer en meer vrouwenboekhandels en vrouwencafé’s en het hart van die laatste initiatieven werd gevormd door de lesbisch-feministen.

De Nijmegen – Amsterdam Connectie

Er is afstand en gevoelsafstand. Zo is de reis van Nijmegen naar Amsterdam korter dan die van Amsterdam naar Nijmegen. Dus namen wij, lesbisch feministen van het eerste uur, regelmatig de trein naar Amsterdam. Amsterdam was al langer het Walhalla van vrijheid van ‘the love that  dare not speak its name’ en van kroegen als Taboo, Coupé de Paris en dansgelegenheden als de Schakel. Maar nu vermengde deze ‘verboden’ liefde zich met het feminisme en bezochten we andere kroegen zoals het fameuze ‘Schaartje’ in de Spuistraat en ‘De Lange Gang’. In andere steden was een zelfde ontwikkeling te zien. Er ontstonden eilanden van lesbisch-feministische cultuur waarbij Lesbos verbleekte. Maar Amsterdam was Sappho en de lesbo’s van buiten Amsterdam zaten graag aan haar voeten (ook al hadden wij in Nijmegen onze eigen oude Sappho, Andreas Burnier).

ScanDe Nijmeegse meisjes werden wij genoemd in vrouwencafé Saarein en vrouwenboekhandel Xantippe. Het opmerkelijke was dat wij ons als provincialen via liefdesrelaties, café-bezoek en deelname aan activiteiten moesten invechten in de Amsterdamse lesbo-cultuur. Een cultuur die wij met elkaar deelden en steeds meer gingen delen. Mijn relatie met Maaike Meijer bracht mij diep in de Amsterdamse lesbo-cultuur en na het drinken van een halve fles whiskey met Sjuul Deckwitz in boekhandel Xantippe werd de band met de vaste clientèle van het nabijgelegen vrouwencafé Saarein ook steeds inniger.

In Nijmegen werd De Feeks het ontmoetingscentrum  van alle vrouwen die iets wilde (feministische actie of een vriendin, of vaak allebei).  We initieerde een groot internationaal muziekfestival (1980), we deden mee aan demonstraties, gaven boeken uit, organiseerden avonden over kunst, literatuur en politiek, discussieerden tot we erbij neervielen, gaven veel feesten (zoals het Jurkenfeest of kom als uw favoriete schrijfster), hadden ook net als in Amsterdam een moeder-dochterdag, en verzonnen ludieke acties in de stad en practical jokes in de boekhandel (dit soms tot lichte verontwaardiging van klanten). We hadden een ongelooflijke collectie boeken, tijdschriften en platen en bestelden die in alle hoeken en gaten van de wereld. We reisden zelfs naar Parijs om daar boeken te gaan ophalen als het Franse chauvinisme te erg opspeelde.

We spitten de hele geschiedenis om en groeven naar de schatten die daarin verborgen lagen en maakten nieuwe geschiedenis door het scheppen van een cultuur die meer was dan een subcultuur. Een cultuur die de patriarchale fundamenten wilde vervangen door andere, meer humane. Een cultuur waarin vrouwen hun potentieel konden ontwikkelen en konden bijdragen aan en nieuwe visie op de samenleving. Tegelijkertijd bloeiden de liefdesrelaties en gingen ook weer ten onder. Er werd druk geëxperimenteerd en alles werd uit-en-te-na besproken.

Je had in Nijmegen het Vrouwencentrum en je had De Feeks, maar de meer politiek incorrecte potteuze dames wilden meer. We organiseerden een Pottenmaand met openbare receptie midden in een drukke winkelstraat op de Ganzenheuvel en onder de bezielende leiding van Ineke Zijlmans en Bobby Linschoten (later stond ik daar ook achter de bar) werd er op zondagavond in de kelder van homocafé De Plak, in de Pottengrot*,  gedanst op foute muziek en boden wij voor het dansen provocerende activiteiten aan) en we brachten Lesbiafonia ten gehore. Wat de Nijmeegse Feeks ook kenmerkte was dat we ook deel uitmaakten van alternatief Nijmegen en daarom vaak werden betrokken bij andere acties zoals de fameuze bezetting van de Piersonstraat. En we waren de enige in Nederland (tot afgrijzen van een deel van de vrouwenbeweging) die een aantal personen in de Feeks betaalde. Achteraf gezien waren we dus eigenlijk voorlopers, maar dit terzijde.

In al die jaren maakten velen van ons regelmatig de korte reis naar Amsterdam en soms ondernamen de Amsterdamse meisjes (meestal vanwege de liefde of korte flirtations) de lange reis naar Nijmegen.

In Amsterdam demonstreerden we mee in de eerste homodemonstratie in 1979 en samen met Amsterdam speelden we uit en thuis in het damesvoetbal. We zaten in de zaal bij de fantastische playbackshows en gingen naar alle plekken in de stad waar iets gebeurde op feministisch, maar vooral lesbisch feministisch gebied. De weekenden in Amsterdam waren een mengeling van het zakelijke, organisatorische, ideologische, het feestelijke, het liefdesleven, van humor en verdriet, van dansen en drinken. En uit die kolkende creatieve chaos ontstonden nieuwe initiatieven.

Zo werkte ik vanuit Nijmegen mee aan Lover, het Lesbisch Prachtboek (1979) en later, toen ik verhuisde naar Amsterdam, aan het tijdschrift Lust & Gratie.

De maagdelijke geboorte van een nieuwe cultuur

Dat wat subcultuur werd genoemd is naar mijn idee veel meer dan een subcultuur geweest. Het was en is nog steeds een revolutionaire beweging die zonder wapens een nieuwe werkelijkheid probeert te scheppen. De geboorte van deze cultuur was een maagdelijke en daarom een van vrouwen. Want dat hebben we ook geleerd: als er sprake is van een maagdelijke geboorte dan kan dat alleen door parthenogenese en dan zijn de borelingen vrouwelijk.

Na bijna veertig jaar zijn we hier om elkaar zoveel mogelijk verhalen te vertellen. Verhalen die wij willen documenteren voor de generaties na ons. Om de oneindige creativiteit en diversiteit te laten zien van een feminisme dat veel verder reikt dan emancipatie, verder dan het glazen plafond, verder dan de bestrijding van onrecht en geweld tegen vrouwen.

LesbianNation2

Maar wie weet zijn we ook weer bij elkaar om door te gaan en nieuwe initiatieven te ontplooien. De wereld is veranderd, maar helaas niet alleen ten goede en wat we nu meer dan ooit nodig hebben is een vernieuwende strijdbaarheid. Een strijdbaarheid met wijsheid en inzicht.

We kunnen niet op onze lauweren gaan rusten. Wij maakten deel uit van een van de meest revolutionaire bewegingen van de vorige eeuw. Laten we dat ook blijven in deze eeuw. Provincialen en grootstedelijken Verenigt U!

* Ik heb hierover geschreven in mijn boek Tropenritme in het hoofdstuk ‘De Directrice van het Nachtheelal’. 

Zie meer over Lesbian Nation op de site: vrouwennuvoorlater.nl

De hele bijeenkomst is gefilmd door Netty van Hoorn en deze film ligt ter inzage bij Atria en IHLIA. 

LOVER 40 jaar: van papieren tijger tot online journalistiek

Toespraak bij het 40-jarig jubileum van LOVER op 26 oktober 2014 in de Vondelbunker te Amsterdam door Ineke van Mourik (oud redactielid).

Terwijl niet zo ver van ons vandaan een heftige oorlog woedt die je ook zou kunnen omschrijven als een oorlog van het ‘vrouwelijke’ principe dat leven heet (democratie, autonomie van vrouwen – de Koerden) tegen een doorgeslagen ‘mannelijk’ principe dat dood heet (IS en hun fascistische totalitaire ideologie), bevinden wij ons in een land dat sinds 1945 vrede kent, en vieren wij feest in een bunker, de Vondelbunker. Hoe ironisch. Oorspronkelijk een schuilkelder, later in de jaren zestig was dit een vrijplaats voor softdrugs en alles wat maar alternatief was.  Het siert Lover dat wij hier op deze grassroot plek ons historisch feest vieren.

Lover bestaat 40 jaar en het was geen tocht door de woestijn die nu is geëindigd in het beloofde land, want we zijn nog steeds op weg naar samenlevingen die vrouwen wereldwijd gelijke kansen, waardigheid en autonomie moeten bieden.

Lover bestaat 40 jaar en ik ben trots op deze mijlpaal en ik ben trots op al die vrouwen en mannen die het tijdschrift en nu de website tot een belangrijk podium van de feministische beweging hebben gemaakt.

In het begin van de jaren zeventig en in de daaropvolgende jaren verschenen talloze tijdschriften en tijdschriftjes, er waren vrouwenboekhandels, café’s, vrouwenhuizen en het feministische actiewezen en de feministische cultuur van vrouwenvoetbal tot vrolijke vrouwenfestivals bloeide. Er bestond een uitgebreide subcultuur die eind jaren tachtig, begin jaren negentig langzaam verdampte of werd opgenomen in de zogenaamde mainstream van politiek en instituties.

Was dit het teken van ‘de dood van de feminist’? De ironische titel van deze feestelijke gebeurtenis. De tegenstanders van het feminisme hoopte daar al lang op maar met het feminisme gaat het net zo als met God. De atheïsten willen wel dat hij dood is of gaat, maar het bestaan ervan is hardnekkiger dan zij hoopten. God is onsterfelijk omdat mensen hem in leven houden of in leven willen houden. Het feminisme is hetzelfde lot beschoren en heeft de wonderlijke eigenschap om na een periode van inkeer weer met hernieuwde energie te reïncarneren.

LOver2

In 1974 verschijn de eerste Lover. Het was de bedoeling om door middel van samenvattingen en besprekingen van publicaties uit alle hoeken van de vrouwenbeweging een breed overzicht te geven van de feministische cultuur. Lover, sloeg op LiteratuurOVERzicht en was niet een nieuw pornoblad zoals menigeen dacht en hoopte.

Van korte signaleringen ontwikkelde Lover zich naar een tijdschrift met meer artikelen en analyse. Ik woonde in die tijd in Nijmegen, studeerde er ortho-pedagogiek maar verdiepte mij toen al enthousiast in de feministische literatuur. Ik was een echte bureau-feministe maar al snel ontstond het eerste initiatief: de oprichting van een vrouwenavond (dat werden de beruchte woensdagavonden bij Dien) in ons stamcafé La Paix. Daar dronken we (teveel), we discussieerden (veel), er werd geflipperd en nieuwe liefdes bloeiden en verwelkten. Pas een aantal jaren later, in 1977, zou ik samen met andere vrouwen de vrouwenboekhandel, café en documentatiecentrum De Feeks oprichten.

In 1974, ten tijde van de oprichting van Lover waren we nog pril en onbezonnen en bezochten homocafé’s omdat die de vrijhavens waren voor onaangepast gedrag. De feministen waren op een hand te tellen en er was er een die mijn geliefde was. Zij was journaliste en had contact met de Loverredactie en door haar belandde ik bij Lover waar ik in het begin de Tijdschriftenoverzichten samenstelde. Spoedig belandde ik in de tekstredactie, ging zelf ook schrijven (met veel bloed zweet en tranen en de hulp van Ria van Hengel, een mederedactielid) en maakte tot 1981 deel uit van de redactie. Later zat ik nog tot in de jaren negentig in de redactie van Lust & Gratie.

De redactieleden van het eerste uur waren vrouwen uit het hele land en een man, Jeroen de Wildt, medeoprichter van Lover (voortgekomen uit een initiatief van MVM). Wij vergaderden een keer per maand in Utrecht in de Heksenkelder. Deze vergaderingen waren voor mij altijd nauw verbonden met bezoek aan de boekhandel en café (de Heksenkelder was de eerste feministische boekhandel annex café in Nederland) Na de vergadering bleef ik meestal tot ver in de nacht aan de bar hangen. Ik geloof dat ik daar in de boekhandel en aan de bar mijn inspiratie heb opgedaan om later in 1977 ook in Nijmegen zoiets dergelijks op te richten.

De eerste jaren werd Lover nog ambachtelijk in het Vrouwenhuis te Amsterdam in elkaar geplakt en ik weet nog dat ik dat een keer omdat degene die dat normaal deed, Robertine Romeny, ziek was, deze taak kreeg toebedeeld. De verlokkingen van het Vrouwenhuis waren erg groot en ik zie mij nog aangeschoten en bloednerveus het blad in elkaar plakken.

Op de vergaderingen verdeelden we de taken en vervolgens werd er thuis gewerkt. Ik woonde op een kamer en de telefoon op de gang was mijn poort naar buiten. Staande, met de telefoon in de hand en mijn papieren op een schuin plankje moest ik de stukken met auteurs doornemen. Later kwam er een eigen telefoon. Those were the days .

Ik begon te schrijven en dat waren in het begin vooral stukken, artikelen over verkrachting, incest, en pornografie. Daarvoor moest ik veel lezen en ik ontdekte op een gegeven moment dat dat mij langzamerhand begon te vergiftigen. Ik kon aan niets anders meer denken en zag overal seksueel misbruik. Vanaf het moment dat ik in elke vader met kind op schoot in de trein een perverseling ging zien, begon ik het roer om te gooien.

Lover3Ik wilde de nadruk leggen op het positieve in de vrouwenbeweging, wijzen op interessante boeken of personen die ons verder zouden brengen. Kortom ik werd meer een culturele feministe dan een politieke of activistische ook al deed ik wel mee aan demonstraties en ondersteunde ik acties.

Lover bood een goed podium om vrouwen uit te nodigen ook te gaan schrijven over onderwerpen die niet alleen maar kommer en kwel waren. Omdat we zo breed georiënteerd waren, was er zelden onenigheid over de artikelen. Ik herinner me maar een onaangename aanvaring toen de redactie besloot om bij een interview met Andreas Burnier een waarschuwend commentaar te zetten en te wijzen op een komende reactie.

Weer later kreeg Lover een meer wetenschappelijke kleur naarmate er meer vrouwen van vrouwenstudies in de redactie kwamen. Maar daarover kan Christine Franken meer vertellen.

Toen ik dit praatje aan het voorbereiden bespeurde ik bij mijzelf een lichte weerzin om 40 jaar terug te gaan. Niet omdat het niet belangrijk is, maar het is voor mij, zij het op een iets andere manier, verleden. Ik heb ervan geleerd, ik heb geen nostalgische gevoelens ook al vertel ik af en toe graag een anekdote uit die tijd. Het heeft te maken met hoe ik naar mijzelf kijk. Ik ben weliswaar gevormd door de Tweede Golf, ik heb er zelf deel van uitgemaakt, maar de ontwikkeling gaat door. Ik ben evengoed deel van de Derde Golf omdat ik in deze tijd leef. Dit heeft ook te maken met een sterk gevoel voor continuïteit dat ik in mij draag.

Wij staan op de schouders van eigenzinnige individuen die ondanks tegenwerking en niet gesteund door een vrouwenbeweging de weg hebben bereid. Kunstenaars als Berthe Morisot, Camille Claudel en Georgia O’Keefe. Schrijfsters als Kate Chopin, George Elliot, denkers als Mary Wollstonecraft, Simone de Beauvoir en nog vele anderen.

We staan op de schouders van het collectief van vrouwen van de Eerste Golf en Tweede Golf en bouwen zo voort aan een wereldwijde, globale beweging van rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid, gelijkheid en autonomie.

LOVER

Het verleden is om van te leren, om de verhalen te kennen, om te behouden wat goed was, om te laten sterven wat nu niet meer bruikbaar is, te veranderen wat niet meer in de tijd past en nieuwe visies te ontwikkelen. Het is een eeuwige evolutie, een geweldloze revolutie. Daarom is het zo bijzonder dat Lover zo lang bestaat en zich van papieren tijger heeft ontwikkeld tot online journalistiek podium.

De feminist is dood, leve de feminist, leve Lover!

Afscheid Maaike Meyer hoogleraar

Essay geschreven in 2014 voor de essaybundel bij het afscheid van Maaike Meijer.

images-1

Met jouw mond bij mijn oor

De orale traditie in het leven en werk van Maaike Meijer

‘In an oral culture, words are supported by the presence, the energy and the reputation of the speaker, they are the extension of his or her power and they exact attention from the listeners as measured against the eminence of the speaker’ (Derrick de Kerckhove, Oral versus Literate Listening) (1)

Het is in de tweede helft van de jaren zeventig, de heftige bloeitijd van het feminisme, als ik vanuit Nijmegen Maaike in Amsterdam bezoek. Maaike studeerde mediaevistiek en gaf tegelijkertijd les aan een middelbare school. Zij was gepassioneerd in haar studie en het lesgeven zat haar in het bloed. Met de wind in de haren, geliefde voor op stang van haar herenfiets tussen haar stevige armen, hond in een kistje achterop, fietsten we langs de Amstel. (2)

Met haar mond dicht bij mijn oor kreeg ik de regels van de retorica uitgelegd, werd het raadsel van de jonkvrouw die nooit lachte in de Graalromans uitgeplozen en tussendoor werden gedichten geciteerd.  Als het al te verheven werd, barstte Maaike los in de onvervalst Amsterdamse smartlap: ‘Wordt nooit verliefd’, een lied dat tot op heden nog regelmatig door haar wordt aangeheven op feesten, partijen of gewoon op straat.

Zoals een Initialtraum bij Freud wordt in dit lied de hele levensloop en levensbeschouwing van Maaike reeds aangekondigd. Natuurlijk is zijzelf de beste persoon om hier een analyse op los te laten, maar ik zal een bescheiden poging doen geïnspireerd door Maaike’s oratie bij het aanvaarden van de Opzij leerstoel in 1999.(3)

9056810553

Even terzijde dient nog vermeld te worden dat ik nog nooit zoveel lachende hoogleraren bij een oratie heb gezien als bij deze. Niet alleen door de komst van Corry Brokken aan het einde, maar ook omdat de kersverse hoogleraar haar betoog illustreerde door zelf fragmenten van de liederen te zingen.

Maar nu eerst de tekst van het lied. Voor degenen die het willen horen of willen meezingen, verwijs ik naar Youtube. (4)

Wordt nooit verliefd
(Louis Davids/Margie Morris 1920)

Zoodra ik zestien jaren werd,
Heeft moeder me gezegd:
‘Mijn kind, vertrouw het manvolk niet,
Die kerels zijn zoo slecht,
Ze maken al de meisjes gek,
Alleen voor tijdverdrijf,
Ze hebben allemaal het zelfde
Smoessie an d’r lijf.’
En hoe meer ik het bekijk,
Mijn moeder had gelijk.

Refrein:
Wordt nooit verliefd, want dan ben je verloren,
Je zeilt er in tot allebei je ooren.
Wordt nooit verliefd, meisjes, wat ik zeg is waar,
Als je verliefd wordt, dan ben je de sigaar.

Mijn moeder zei: ‘De man houdt eerst
Een meisje aan de praat.
Je krijgt een advocaatje en
Een stukkie chocolaad.
Je zegt op alles ja en je
Bent veilig en vertrouwd,
Wanneer je ‘m vijftig centimeter
Van je lijf af houdt.’
En hoe meer ik het bekijk,
Mijn moeder had gelijk.

Ik heb mijn moeder eens gevraagd:
‘Mijn vrijer houdt zo aan,
Die wil bij avond altijd in ‘t
Plantsoentje wand’len gaan.’
Toen zei mijn moeder: ‘Ga je gang,
Dat wand’len kan geen kwaad,
Als het maar altijd wandelen blijft
En je nooit zitten gaat.’
En hoe meer ik het bekijk,
Mijn moeder had gelijk.

In haar oratie spreekt Maaike over teksten uit de jaren vijftig en zestig en hoe deze teksten en beelden bemiddelen in het tot stand komen van nieuwe identiteiten, nieuwe zelfbeelden. Maar zou je dat ook al kunnen zeggen over een lied uit de jaren twintig? Het is een ironisch, realistisch lied en tegelijkertijd een tragisch lied. Want de pil was nog ver weg, seksualiteit eerder een kwaad dan een goed, wandelen nog onschuldig vermaak zolang je maar niet ging zitten, en de dochter neemt de raad van de moeder ter harte. Mannen worden afgeschilderd als schobbejakken die maar op een ding uit zijn en ook daar lijkt de dochter de moeder gelijk in te geven. Zo is de wereld en je kunt er maar het beste rekening mee houden, want anders ben je de sigaar. Tegelijkertijd weten zowel de moeder als de dochter dat je uiteindelijk toch de sigaar bent (als je in het huwelijk treedt) en dat je er maar het beste van kunt maken en zo’n lied helpt daarbij. Het lied zou je als de eerste stap kunnen zien uit het moralisme van de cultuur en religie naar een wat ironischere benadering, lachen om de ellende die je ten deel kan vallen. Zingen tegen de verdrukking in.

In de jaren zeventig krijgt dit oude lied een heel andere kleur. Een kleine groep lesbisch-feministen zingt het uit volle borst als strijdlied. Het lied weerspiegelt nog steeds een realiteit maar de tekst die meezingt, die als boventonen boven de melodie en de woorden uitstijgt, is dat dochters zich aan dat noodlot kunnen ontrekken en hun eigen identiteit kunnen verwerven zonder zich te hoeven overgeven aan heteronormen. Een radicale visie die elke keer werd onderstreept als we het lied zongen. We vergaten daarbij dat wij ook met het refrein te maken zouden krijgen, dat was van later zorg.

images-2

Feit is dat het populaire lied ‘Wordt nooit verliefd’ uit de Jantjes zich door middel van de orale cultuur een plaats heeft verworven in de lesbische vrouwencultuur. Er is in de loop van de geschiedenis betekenis aan toegevoegd die er niet door de schrijvers Louis Davids en Margie Morris in is gelegd.

Voordat Maaike bij de universiteit ging werken was zij activiste, publiceerde, vertaalde en gaf lezingen. Door haar werk bij de universiteit heeft haar talent zich verdiept en hebben de twee werelden van binnen en buiten de universiteit zich verenigd in wat ik als het hoogtepunt beschouw van haar  carrière tot nu toe: de biografie van Vasalis.

Een van de leukste, meest creatieve, speelse, feministische hoogleraren neemt nu afscheid van het wetenschappelijke bedrijf. Een hoogleraar die ook trouw bleef aan haar hartstocht voor de orale cultuur en die combineerde met haar wetenschappelijke status.

Het leven houdt niet op na je pensioen. Er zal worden geschreven, gelezen en herlezen, gezongen, gedanst en gestreden. En we zullen gedichten aan elkaar voorlezen. Zoals dit gedicht van Adrienne Rich dat Maaike vertaalde en dat geen enkele analyse nodig heeft:

I

In deze stad waar bioscoopreclames flikkeren

vol pornografie, science-fictionvampieren,

gehuurde slachtoffers gebukt onder de zweep,

moeten ook wij lopen … zo gewoon

als door verregende vuilnis, langs de alledaagse

wreedheden van onze eigen buurt.

We moeten ons leven pakken midden in

die ranzige dromen, die schroothoop, die afgang

en de rode begonia die gevaarlijk flitst

op de vensterbank van een huurkazerne, zes verdiepingen hoog,

of de jonge meisjes met lange benen die een balspel doen

op de speelplaats van de junior highschool.

Niemand heeft ons bedacht. We willen leven als bomen,

wilde vijgebomen, lichtend in de bezwavelde lucht

met littekens bedekt, toch overdadig in de knop,

onze hevige hartstocht in de stad geworteld.

 

Noten:

1 Don Campbell (red.), Music: Physician for Times to Come. Quest Books Theosophical Publishing House, Wheaton (Ill.) 2000.

2 Dit is een typisch beeld uit de jaren zeventig. Daartoe behoorde in bepaalde kringen het toeëigenen van herenfietsen door (meestal) lesbisch-feministen, het roken van sigaren en pijp in mannencafé’s, het dragen van geheime jongensnamen in navolging van beroemde schrijvers als Andreas Burnier, George Sand en George Eliot, en een niet-feministisch politiek-correcte bewondering voor de geschriften van G.K. van het Reve.

3 MaaikeMeijer, Machtige melodieën. Populaire teksten uit de jaren vijftig en zestig als bron voor cultuurgeschiedenis. Universiteit Maastricht, 1999.

4 Adrienne Rich,Eénentwintig liefdesgedichten. Vertaald door Maaike Meijer, Uitgeverij Vrouw Holle, Utrecht 1980.

 

Lezen: Wat de verbeelding niet vermag! Essays bij het afscheid van Maaike Meyer. Redactie Agnes Andeweg en Lies Wesseling. Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2014 Opgenomen in de collectie van Atria, kennisinstituut van emancipatie en vrouwengeschiedenis te Amsterdam

 

Barsten in het paradijs

Column geschreven voor OPZIJ oktober 2012

Tot mijn 11de levensjaar was mijn leven een paradijs en deed ik alles wat mijn jongens- en meisjeshart begeerde. Maar met het klimmen der jaren kwamen er barsten in dat paradijs. Het bleek te zijn opgedeeld in gebieden die je als meisje niet meer mocht of kon betreden. Me daarbij neerleggen zit niet in onze genen of, zoals mijn zusje altijd zegt: ‘Als ik een hek zie wil ik eroverheen.’ Het feminisme kwam als geroepen en toen ik door veel lezen ontdekte dat een wereld van wetenschappelijk, religieus en patriarchaal geblaat het fundament vormde van deze wereldwijde discriminatie was ik wakker.

Al tijdens mijn studie nam ik een radicale beslissing en begon met een aantal vrouwen in 1977 een vrouwenboekhandel/documentatiecentrum en café in Nijmegen, De Feeks. Zonder noemenswaardige PR stroomden de vrouwen toe en wij droegen bij aan een levendige landelijke feministische subcultuur. De innerlijke noodzaak was hoog, de tijd was rijp en er voltrok zich een wonderbaarlijke revolutie die ik als de succesvolste van de twintigste eeuw beschouw. Er was nauwelijks geld, maar veel inspiratie, inzet en energie brachten in een relatief korte tijd enorme veranderingen teweeg.

En hoe ligt de wereld er nu bij? Ik beweeg mij tussen himmelhoch jauchzend und zu Tode betrübt: de meiden van het voetbalteam FC Twente krijgen een auto, kleding en geld om zich in het damesvoetbal waar te maken. Vrouwen aan de top stoten hun hoofd aan het glazen plafond of raken verdwaald in het labyrinth. Het aantal vrouwelijke hoogleraren is bedroevend laag. Vrouwen doen het goed in de studie en lijden aan keuzestress omdat alles mogelijk is.

Op straat fietsen vrouwen op herenfietsen. Wereldwijd zijn vrouwen slachtoffer van uitbuiting en geweld. Wereldwijd roeren vrouwen zich en wij kunnen ons nu via de sociale media makkelijker dan in de vorige eeuw met elkaar verbinden en acties voeren. Want de revolutie is niet ten einde, zij gaat door. Luid roepend en krijsend, bedachtzaam analyserend, in het persoonlijke en politieke, in huis en op straat en in de stilte van een gestage innerlijke ontwikkeling die de eeuwenlange indoctrinatie zal transformeren.

Innerlijke noodzaak, gevoel van rechtvaardigheid en ethisch handelen zijn mijn feminisme en ik voel me verwant met al degenen die vanuit eenzelfde visie het leven vorm willen geven.