De schaamteloze erotiek van Violette Leduc

Een romanschrijver is vrij om haar of zijn fantasie de vrije loop te laten en dat begint al met de namen van belangrijke personages in het verhaal. Heten twee vrouwen die elkaar gaan beminnen Zwanet Vrauwdeunt en Corinne Suwijn dan raak je niet meteen in de juiste stemming en begint er al iets te schuren. Als dan ook nog de de man van Zwanet door het sleutelgat de vrouwen bespioneert en zich bij monde van de schrijver honderden pagina’s lang te buiten gaat aan beschrijvingen van de erotische verhouding, dan krijg ik niet meteen zin om mij onder te dompelen in deze mannelijke fantasiewereld. Ik heb het hier over het nieuwe boek van A.F. Th. Van der Heijden, Stemvorken, dat deze maand is verschenen. 

Ik moest onmiddellijk denken aan een van mijn favoriete boeken over de lesbische liefde: Thérèse en Isabelle van Violette Leduc dat in 1966 verscheen bij uitgeverij Gallimard in Parijs en in 1985 in vertaling uitkwam bij de feministische Uitgeverij Sara te Amsterdam. De Franse uitgave kwam in het zogenaamd vrijmoedige Frankrijk met veel moeite tot stand en ik schreef bij de Nederlandse uitgave van Thérèse en Isabelle een inleiding die ik hierbij apart publiceer. Het boek zelf telt minder dan 100 pagina’s en is wellicht een goed alternatief voor de dikke pil van Van der Heijden. Waar van der Heijden zich lijkt over te geven aan de vraatzucht à La Grande Bouffe gaat mijn voorkeur uit naar een meer zinnenstrelend culinair genot, een ‘verborgen evenwicht tussen fysiek en emotionele beschrijvingen’, en lijkt me daarom smaakvoller. Lezen dus. 

Daniel van Mourik,

Amsterdam, 13 juni 2021 

PS. In 2013 verschijnt er een biografische film, Violette, over Violette Leduc en wordt ook Thérèse et Isabelle herdrukt door Gallimard. Zie mijn blog hierover: Violette: https://theflyingcamel.nl/tag/therese-en-isabelle/ 

Recycling: Inleiding bij het boek Thérèse en Isabelle van Violette Leduc

SCHRIJVEN OP DE KROMMING VAN DE REGENBOOG (1985)

Het is zeker dat de beroemde Franse uitgever Gaston Gallimard één keer in zijn loopbaan een slapeloze nacht heeft gehad. Dat was na het lezen van Ravages van Violette Leduc. Gallimard had reeds twee boeken van haar gepubliceerd (L’Asphyxie, 1946 en L’Affamée, 1948), maar dit boek achtte hij niet publikabel: ‘Mijn uitgevershuis is solide, mijn fortuin gemaakt, mijn auteurs zijn betrouwbaar. Ik heb Montherlant, Camus, Malraux, Gide en Valéry. Ik heb Sartre. En vrouwen? Daar heb ik een bataljon van: zachte, tedere, dromerige, pikante, schrijnende. Zelfs erotische. Maar allen weten zich te gedragen en zijn goed opgevoed. Maar Violette Leduc? Als ik die ravageuse in mijn stal laat, dan krijg ik vaders en moeders tegen mij, de ouders van leerlingen, de helft van het land. Men zal het haar niet vergeven dat zij een vrouw is en over mannen en de liefde spreekt zoals tot nu toe alleen mannen over vrouwen hebben gesproken.’De volgende dag laat Gallimard het manuscript lezen aan Raymond Queneau en Jacques Lemar- chand. Die vinden het boek goed, mits er een aantal pagina’s uit wordt verwijderd (‘II y a 200 pages damnées’).

Na vergeefse pogingen van Violette Leduc en Simone de Beauvoir om het oorspronkelijke manuscript te redden, verdwijnen drie liefdesnachten tussen twee jonge meisjes en een twintigtal episodes. Het geamputeerde boek Ravages verschijnt in 1955. In het land waar de censuur reeds jaren met succes was bevochten en de boeken van Genet en Céline de salontafeltjes sierden, bleek dat die censuur nog wel degelijk bestond. De ‘mannelijke’ openhartigheid van Violette Leduc werd haar door de heren niet in dank afgenomen en hun seksistische censuur verminkt Ravages. Later, in La chasse à l’amour, het derde deel van Leduc’s autobiografie dat postuum in 1973 verschijnt, beschrijft zij haar reactie op de wrede ingreep: ‘Ze hebben het begin van Ravages geweigerd. Het is moord. Zij willen de oprechtheid van Thérèse en Isabelle niet. Ze zijn bang voor de censuur. Waar woont de censuur? Wat zijn zijn grilligheden? Ik kan hem niet plaatsen. De censuur? Het is de ongevoeligheid van Parijs. […] De censuur heeft mijn huis met één vinger neergehaald. Als ik mezelf aan zijn voeten zou kunnen werpen, zou ik het doen. Ik zou mezelf verklaren. Ik zou hem zeggen dat het begin van Ravages niet smerig is. Het is echt. Het zal alleen degene bevuilen die bevuild wil worden. Het gaat over liefde, de ontdekking ervan. Thérèse en Isabelle zijn helemaal nieuw. Op een kostschool beminnen zij elkaar gedurende drie dagen en drie nachten. Zij zien geen kwaad. Kan de censuur het zien waar het niet bestaat? Thérèse en Isabelle zijn te authentiek om slecht te zijn. Er bestaan geen ondeugden. Er bestaan zieke mensen die moeten worden genezen. Seks is hun verblindende zon. Zij strelen elkaar. Het is hun religie. Hun hel is de tijd. Hun tijd is beperkt. Zij zijn geen verdoemde vrouwen. Zij zijn geprivilegieerden. Zij wisselen uit wat ze hebben gevonden. Zij ontdekken de wereld tussen hun benen. Ik beschreef de onstuimigheid, het vuur, de grandioze onbezonnenheid van Isabelle; de geëxalteerde gehoorzaamheid van Thérèse… Mijn inkt: plasma; mijn pen: een navelstreng. Mijn tekst: een pasgeborene. De censuur heeft alles dood gemaakt.’

De tweehonderd pagina’s, die door het ingrijpen van Gallimard zijn verdwenen, duiken later weer op. In 1964 verschijnt La Batârde  met in het derde hoofdstuk een gedeelte van de erotische avonturen van Thérèse en Isabelle. (1) En in 1965 besluit Gallimard tot een aparte uitgave van Thérèse en Isabelle omdat de uitgever Pauvert dreigde het werkje te gaan uitgeven. Le Taxi, dat pas in 1972 verschijnt, behoorde oorspronkelijk ook tot het gecensureerde deel van Ravages. Misschien was het beter geweest als Gallimard in 1965 (beter laat dan nooit) Ravages alsnog in de originele versie had gepubliceerd. Wie nu een volledig en ongecensureerd beeld van Ravages wil krijgen, moet er drie boeken bijlezen.

Eén integrale uitgave zou ook een tegemoetkoming aan de wensen van Leduc zijn geweest. In interviews naar aanleiding van de publikatie van Thérèse en Isabelle reageerde Violette Leduc aldus: ‘Ik ben verrukt dat Thérèse en Isabelle nu is gepubliceerd, maar ik blijf me verscheurd voelen. Die honderdvijftig pagina’s zijn niet verschenen zoals ik ze heb geschreven aan het begin van Ravages. In de roman zie je Thérèse volwassen worden met haar adolescenten verleden dat zwaar op haar schouders ligt.’Maar Leduc’s verscheurdheid heeft ook met iets anders te maken: ‘Het is een erotisch boekje. En voor mij is erotiek sacraal. En wat sacraal is, stel je niet tentoon. Ik ben bang dat het boekje  – die honderdvijftig pagina’s die zijn losgerukt uit de context van Ravages –  zal worden beschouwd als een daad van exhibitionisme. Ik wil dat vrouwen die schrijven een sprong voorwaarts maken net zoals mannen en vrijuit spreken over erotiek. Ik wil niet dat wat ik schrijf onopgemerkt blijft, maar ik houd niet van schandalen. In gesprekken, bij voorbeeld, heb ik een hekel aan spreken over lijfelijke zaken. Ik heb Thérèse en Isabelle geschreven met mijn bloed, ik heb het diepste uit mezelf gehaald. Ik heb uren met mijn ogen dicht gezeten om mij al die ervaringen van vijfentwintig jaar geleden te herinneren. Ik ben gestrand. Daarom is er soms een overdaad aan beelden, aan vergelijkingen. Zo kon ik er uitkomen. Maar er blijft een oprechtheid die zeker niet aan de aandacht van de lezer zal ontsnappen.’

Voor die oprechtheid heeft Leduc haar leven lang moeten vechten. Na de censuur affaire met Gallimard in 1955 kwam pas in 1964 haar grote doorbraak met het verschijnen van La Batârde dat een voorwoord meekreeg van Simone de Beauvoir. In enkele maanden tijd werden er 125.000 exemplaren van verkocht en haar naam kwam bovenaan de lijst van gegadigden voor de Prix Fémina of de Prix Goncourt. Al voordat de eventuele prijs werd toegekend, verdeelde het literaire establishment zich in twee kampen. La Batârde werd geprezen om de literaire kwaliteit en openhartigheid en de grond ingestampt door conservatieve critici die het een schandalig, immoreel, pervers, obsceen, pornografisch en verbaal schaamteloos boek vonden. Vooral door deze laatste betitelingen steeg de verkoop van La Batârde nog meer, dit tot misnoegen van de tegenstanders die geen prijs wilden toekennen aan een boek dat de gezinsmoraal ondermijnt. Immers een boek dat een prijs krijgt, zou in goed vertrouwen door eerzame burgers worden gekocht, zo redeneerden de bewakers van de moraal die zitting hadden in de diverse jury’s.

Gallimard heeft, naar mijn mening, door zich in 1955 niet vierkant achter zijn auteur op te stellen en door op de stoel van de censor te gaan zitten, de grond rijp gemaakt waarop in 1964 de aloude discussie over moraal ondermijnend geschrijf weer opnieuw kon oplaaien.(2) Uiteindelijk hebben de jury’s zich uit deze affaire uiterst slim, maar ook uiterst hypocriet gered door een verklaring waarin werd gezegd dat de prijzen alleen aan fictie werden toegekend en dat Leduc’s werk, vanwege het autobiografische karakter, daarom buiten de prijzen viel. Violette Leduc, die als schrijfster al twintig jaar in de anonimiteit had geleefd, heeft deze afwijzing als een grote onrechtvaardigheid ervaren. Het seksisme in deze onrechtvaardige behandeling is doorde slimme manoeuvres van de juryleden verhuld gebleven, maar kwam bij voorbeeld wel tot uiting in een vraag van een interviewer aan Leduc naar aanleiding van de afwijzing. Een vraag die hij in 1964 nooit aan een man had kunnen stellen: ‘Of zij vanwege de scabreuze passages niet vreesde iets verkeerds te hebben gedaan?’ Volmondig antwoordt zij: ‘Integendeel, ik betreur niets. Wanneer je in koud water duikt, is dat verschrikkelijk, het is onaangenaam. Maar daarna, wat een welbehagen! Het bloed stroomt, men voelt zich gezond. Als de lezers van de scabreuze passages een koude douche hebben gekregen dan ben ik ervan overtuigd dat zij het vervolgens warm krijgen, zich gezond zullen voelen, want een tekst die openhartig en eerlijk is geschreven, kan niet onfatsoenlijk zijn. Die tekst bevrijdt.’

Het schrijven van Violette Leduc zou je inderdaad ‘onvrouwelijk’ kunnen noemen. Zij behaagt niet. Integendeel, zij heeft wat Simone de Beauvoir in De tweede sexe noemt: ‘de moed om te mishagen’. En hoe kun je als vrouw nog meer mishagen dan door het vrouwelijke zwijgen over erotiek op te heffen? Leduc is een van de eerste schrijfsters die zó onverbloemd over lesbische en heteroseksuele ervaringen spreekt. Zij denkt niet aan de lezer, zij denkt alleen aan zichzelf. En zij is inderdaad schaamteloos. Een verademing na eeuwen opgelegde vrouwelijke schaamte. La Reine des Ratées (De Koningin der Mislukten), zoals Leduc zichzelf voor het succes van La Batârde noemde, is er mijns inziens meer dan andere schrijfsters in en voor haar tijd in geslaagd haar schaamteloosheid (en niet alleen op erotisch gebied) literair vorm te geven. Daar heeft zij met ijzeren discipline jaren aan gewerkt. Een voorbeeld van haar, eveneens schaamteloze, werkwijze wil ik u niet onthouden. 

In La folie en tête (1970), het autobiografische vervolg op La Batârde, beschrijft zij hoe zij zich haar eerste erotische ervaringen op kostschool precies probeerde te herinneren: ‘Ik schreef, ik schreef, terwijl zij (Thérèse en Isabelle) dicteerden. Ik schreef met één hand, terwijl met de andere… ik mijzelf beroerde om te voelen hoe het was hen te beminnen, hen te vinden, hen te vertalen, er zeker van te zijn dat ik hen niet zou verraden. Bedwelming die door mijn benen trok. Ik waarschuwde hen. Het is altijd dezelfde eentonige circulaire beweging. Ik gooide mijn pen neer op mijn schrift. Deze voortdurende beweging vraagt alles van je. Een arm lag vrij op tafel, mijn hoofd viel op mijn arm. Ik sprak met hen. Mijn hel verdwijnt, Isabelle, terwijl de lucht zich opent. Ik wil een uitbarsting van kiezelstenen zijn die zich richt naar de sterren. Thérèse, mijn gevangenis is duizelingwekkend met de beweging. Hoe kan ik het ooit in een andere taal overzetten, een golf overspoelt mij, het genot sluipt rond. Kom terug, Isabelle; ah, je bent teruggekomen. Je lange haar in mijn armen, tussen mijn knieën, tussen mijn benen, ik heb je weer gevonden. Vaarwel gevangenschap. Grote spanning, ik ben te sterk geladen. Alles is snelheid en verbinding.’ Dit noteerde Violette Leduc op middelbare leeftijd, in 1970, toen zij schreef over een episode in 1945 waarin zij bezig was te schrijven over haar leven in 1922. De verschillende tijdniveaus vervlechten zich zo met elkaar dat er geen onderscheid blijft tussen Leduc’s leven en het schrijven over dat leven.

Maar alleen Leduc’s schaamteloosheid en deze vervlechting maken haar niet tot een groot schrijfster. Margaret Crosland wijst op een ander aspect.(3) Zij zegt dat alleen een vrouw Thérèse en Isabelle kan hebben geschreven. Voor een man zou het moeilijk zijn geweest het evenwicht te bewaren tussen de fysieke en emotionele beschrijvingen. Vooral dit verborgen evenwicht en Leduc’s zeer eigen stijl maakt Thérèse en Isabelle tot een werk van literaire waarde.

Het is nu 1985 en als er niet snel iets gebeurt, verdwijnt Leduc weer uit de literatuurgeschiedenis, mede door toedoen van de uitgever Gallimard die nu nog maar enkele boeken van haar in druk heeft en niets doet om zijn auteur in de belangstelling te houden. Omdat Violette Leduc ook literair een buitenechtelijk kind was, kan zij gemakkelijk uit het zicht verdwijnen. Zij hoorde niet bij de existentialisten, ondanks dat zij in Les Temps Modernes publiceerde, niet bij de politiek geëngageerde intellectuele schrijvers van na de Tweede Wereldoorlog, niet bij de experimentelen van de Nouveau Roman, en zelfs niet bij outcasts als Genet of de Poètes Maudits. Zij hoorde echter ook niet bij de lesbische incrowd van Parijs en bezocht niet de salons van Nathalie Barney. Later, met de opkomst van het feminisme aan het einde van de jaren zestig, werd Leduc’s werk óf volgens rigide feministische normen beoordeeld (bij voorbeeld door Germaine Greer en Kate Millett) óf vrijwel genegeerd. In feministische literatuuroverzichten of kritieken kom je zelden Leduc’s naam tegen.(4) Boekhandelaars in Parijs komen steevast met boeken van de architect Violet-Le-Duc aandragen als je naar haar werk vraagt en de lesbische vrouwen in het vrouwenhuis van Parijs weten niet eens dat Violette Leduc jarenlang om de hoek, in de rue Paul-Bert, heeft gewoond.

Hoe kan een schrijfster die door critici is vergeleken met Renard, Zola, Miller, Rousseau, Céline, Beckett, Genet, zo snel verdwijnen? Isabelle de Courtivron die recent, vanuit een feministisch perspectief, de eerste uitgebreide studie over het werk van Leduc heeft gepubliceerd, zegt hierover het volgende: ‘De vergelijkingen met andere schrijvers zijn een uiting van onmacht om Leduc’s werk een plaats te geven in de literaire traditie. Zij bieden geen serieuze benadering van haar werk. Het werk van een vrouw die op een dergelijke wijze schrijft, behoort tot het donkerste continent van de literatuur en dient een eigen plaats te krijgen.’Een plaats die volgens De Courtivron nog het meeste lijkt op die van de surrealisten en de Poètes Maudits. De Courtivron wil met haar studie Violette Leduc uit het isolement halen waarin onder anderen ook feministen haar hebben geplaatst.(5) Ik denk dat dat laatste komt doordat het feminisme overwegend een middle-class beweging is en velen Leduc te grof vinden, te vulgair, te proletarisch of te openhartig over seksualiteit. Maar waarschijnlijk is de allerbelangrijkste reden het feit dat Violette Leduc geen vrouw is met een sympathiek karakter. Eerder is het een onmogelijk mens met de vreselijkste ‘vrouwelijke’ karaktertrekken, waarin de lezeres dan ook nog een diepe blik wordt gegund. Leduc wordt verteerd door haar obsessies. Een voorbeeld daarvan gaf zij in een interview: ‘Ik heb een te zwak zenuwstelsel. Als ik een verhouding met iemand heb, dan is diegene alles. Ik ben voortdurend onrustig. Gaat het goed met je, heb je iets nodig, wat zie je, wat kan ik voor je doen, waaraan denk je, ben je een beetje gelukkig, wil je dit, wil je dat? Ik houd niet op, ik draai om die persoon heen, ik kan diegene niet met rust laten. Dag en nacht, zonder ophouden, stel ik dezelfde vragen. Ik weet goed dat dat voor de ander een hel is, dat het niet is vol te houden, maar ik kan er niet mee ophouden.’ 

Leduc’s oeuvre is als een zaal vol spiegels waarin het beeld van Violette, de obsessionele hoofdpersoon van bijna al haar boeken, duizendvoudig op je afstormt. Leduc is volgens mij het slachtoffer geworden van de tirannie van de behoefte aan positieve identificatie die in feministische kringen heerste/heerst en die bepaalde/bepaalt of een werk van waarde (al dan niet literair) wordt geacht. Het onmogelijke karakter van Violette Leduc, dat voor feministen in veel gevallen de aanleiding is tot het negeren of verkeerd beoordelen van haar boeken, leidde bij Maurice Sachs, haar eerste inspirator, tot primitieve vrouwenhaat: ‘De drie maanden die ik in gezelschap van deze op mij zo zeer verliefde vrouw doorbracht, versterkten mij in mijn visie op vrouwen: zij zijn lafhartig van geest, van een keihard materialisme en hebzuchtig van nature. Voor mijn part mogen ze voor mij dan het “echte” leven vertegenwoordigen, maar zij hebben niets van een beetje hogere vorm van leven, afgezien van de momenten dat zij je een beetje plezier bezorgen.’

Het is Simone de Beauvoir geweest die, als eerste, door het onmogelijke karakter heen, Leduc’s grote talent heeft gezien en haar haar hele leven is blijven steunen. Leduc was hevig verliefd op De Beauvoir, maar deze relatie liep niet uit op een ravage zoals Leduc’s andere relaties. Simone de Beauvoir heeft altijd geweten hoe zij op een gepaste afstand van Leduc moest blijven. Hun contact en hun liefde liepen via de literatuur. Dat Leduc ondanks alles is blijven schrijven, niet heeft gezwegen, is te danken aan de voortdurende stimulans van De Beauvoir. De zware taak die Violette Leduc zichzelf stelde, heeft zij verwoord in La folie en tête: ‘Schrijven of zwijgen? Het onmogelijke woord schrijven op de kromming van de regenboog.’

De zoektocht naar het onmogelijke was de kern van Violette Leduc’s leven en werk. Werk dat een plaats dient te krijgen in de vrouwelijke literaire traditie.

Noten

1) Eerder verschenen in een bibliofiele uitgave. In eigen beheer uitgebracht door Jaques Guérin, een vriend van Violette Leduc. (zie La folie en tête)

2) In 1903 werd door de conservatieven in de jury van de Prix Goncourt, in verband met Leautaud’s Le Petit Ami, al gesproken over immoraliteit.

3) Margaret Crosland, Women of Iron and Velvet. Constable and Company Ltd, Londen 1976. pp 201-211.

4) Margaret Crosland zie noot vorige bladzijde.

Jane Rule, Lesbian Images. Pocket Books, New York, 1976. PP 144-I53.

5) Isabelle de Courtivron, Violette Leduc. Twayne Publishers. Boston, 1985

Ineke van Mourik

Amsterdam 1985

Violette Leduc, Thérèse en Isabelle. Feministische Uitgeverij Sara, Amsterdam 1985. Eerder verschenen bij Bruna & Zn, Utrecht 1969. De oorspronkelijke uitgave verscheen in 1966 bij Gallimard, Parijs. Uit het Frans vertaald door Eveline H. Klaver 1969.

Lesbische geschiedenis: Pottengrot Nijmegen 1979

Recycling:

De Directrice van het Nachtheelal. Fragment uit: Ineke van Mourik, Tropenritme. Autobiografische fictie. Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem 1988

(Brief aan Eduard over het ontstaan van de vriendschap van de hoofdpersoon met het Grijze Kind. Vóor die vriendschap was een lange periode van zwijgen en elkaar negeren ontstaan vanwege een dwaze aanvaring in het Vrouwencafé) 

De Directrice van het Nachtheelal

1980-pottengrot-in-kelder-caf-de-plak_24641155926_o

Het verhaal speelt zich af in Nijmegen in de tweede helft van de jaren zeventig. Nijmegen was van een tamelijk burgerlijke, nette stad (een stad van burgers en van hen gescheiden studenten), via de studentenbeweging die zich actief met het stadsleven ging bemoeien (tegen de burgers en voor de arbeiders), geworden tot een vreemde smeltkroes van feministen, krakers, werklozen, ex-studenten die cafés en kleinschalige bedrijven openden of een ambachtelijk leven gingen leiden, milieu- en antikernenergie-activisten en homoseksuelen. Jij zat al jaren in Amsterdam en ik woonde nog steeds in die snel veranderende provinciestad. Ik werkte niet meer aan de universiteit maar in een feministische boekhandel in het centrum van de stad die wij met een groep vrouwen hadden opgezet. Wat voor bejaarde hippies, uitgedoofde marxistisch-leninistische revolutionairen, radeloze therapielopers en vermoeide polygamen jaren van luwte waren, waren voor feministen, krakers, homoseksuelen en andere randgroeperingen (en dit in alle mogelijke combinaties) jaren van bloei en acties en van felle reacties van de gevestigde orde.

In het uitgaanscentrum van de stad had een aantal politiek- actieve homoseksuele jongens, tot veler ergernis, een gewoon openbaar café, zonder bel en zonder luikje voor ho-inspectie, geopend. In de kelder van dit opzienbarende café dreef Hubertine X op zondagavond van tien tot vier uur in de nacht de zogenaamde Grot*, een bar voor lesbische vrouwen. Hubertine was de onbetwistbare Directrice van dit nachtheelal. Zij was bekend en berucht van demonstraties en oproer. Zo was zij het brein achter de veelbesproken en bekeken verstoring van de lezing van Van Agt in Nijmegen. ‘Gij zoudet het niet geloven maar er werden mij, excusez les mots, gebruikte maandverbanden toegeworpen,’ zou Van Agt later verklaren in het journaal dat uitvoerig aandacht aan het incident besteedde. Hetgeen de zaak goeddeed, maar de daders werden zo duidelijk in beeld gebracht dat een aantal van hen hun maandelijkse toelage van hun CDA-papa verloren zag gaan.

Hubertine combineerde haar journalistieke werk met onderzoek naar de handel en wandel van de kinderpornograaf Jopie van Oranje (dat het koninklijk huis hier niets aan doet!), een ghostwriterschap voor wetenschappelijke televisieprogramma’s en het wekelijkse barbeheer van de Grot, waar alles mogelijk was en niets verboden, behalve als het te keurig was. Bij haar thuis daarentegen stond altijd de thee op een lichtje, op het dressoir een schaal met taartjes van de beste bakker in de stad en links naast het zeegroene bankstel, op een bijzettafeltje, een Mariabeeld met daarnaast een rond zilveren dienblaadje met kristallen glaasjes waarin zij op hoogtijdagen, en die waren er vaak, exquise likeuren schonk. Op zondagen speelde zij op het harmonium in de gang. Er werd wel gefluisterd dat zij in haar slaapkamer een uitgebreide porno-bibliotheek had, maar die zou even goed voor haar research naar de praktijken van J. van O. kunnen dienen, als tot vermaak voor haar huurders. Haar flat was gelegen in een van de burgerlijkste wijken van de stad maar dat belette haar niet jonge dakloze nichten die zij op straat had gevonden jarenlang onderdak te bieden in haar kleine logeerkamertje. Of zij na al die jaren moe werd of te opgewonden van al het gehijg en gesteun uit haar nichtenalkoofje, dat weet niemand, maar op een dag stuurde zij de laatste nicht weg en bood het kamertje aan het Grijze Kind aan dat in een lekkend krot in de benedenstad woonde en daar romantische gedichten schreef die steevast bij elke thuiskomst waren verregend of door wilde katten aangevreten. Al gauw werd zij de minnares van de Directrice en tevens haar rechterhand en schandknaap achter de bar van de Grot.

De Grot

De Grot was een merkwaardig nachtlokaal met een duistere reputatie. Zij verhield zich tot het feminisme als een nachtclub tot de eengezinsdoorzonwoning. Het Vrouwencafé, bij voorbeeld, was feministisch en zeker in het begin ogenschijnlijk keurig heteroseksueel. Je moest als lesbienne oppassen niet de doelgroep huisvrouwen terug te jagen naar man en kinderen. Aan de andere kant waren er slechts besloten homobars die rood, warm, zinderend, zwoel en ook ruig waren, waar meisjes elkaar ongegeneerd mochten beloeren en aanraken en waar zij zich konden overgeven aan drankmisbruik onder de klanken van seksistische discomuziek. Ik bewoog mij zowel in de feministische cafés als in het broeierige homogetto. En ik was niet de enige. Terwijl wij onze verlangens en wensen verdeelden over de twee café-werelden, zat de ‘gewone’ heteroseksuele huisvrouw, de lieveling en favoriete klant van menig feministisch collectief, doorgaans fijn thuis bij de buis.

De Grot was het eerste café dat feminisme en lesbisch getto met elkaar verbond op een wijze die zowel radicaal als speels was. Door die ongebruikelijke combinatie bracht zij feminis­tische en niet-feministische lesbo’s als ook feministische heterovrouwen in verwarring, of zij streek hen tegen de haren in. Omdat dit café een van de weinige plekken was waar vrouwen ongestoord met elkaar konden dansen, zetten met name vele heterovrouwen hun politieke bezwaren tijdelijk opzij om op de klanken van de verboden muziek hun egodans uit te voeren. Tegen sluitingstijd uitten zij vervolgens hun verdrongen emoties door het kapot gooien van glazen, en door te zeuren om drank of nog een plaatje. De Directrice was streng en onverbiddelijk en veegde die meisjes met glas en al de kelder uit. Na zo’n incident nam zij altijd wraak, bij voorbeeld door de week daarop de klanten een solidariteitspetitie van homoseksuelen tegen het bezoek van de paus te laten tekenen. Of zij had de bar en tafeltjes opgesierd met dildo’s op fluwelen bedjes, of zij liet het butch-personeel cowboyholsters met pistolen dragen om de hetero-vrouwen uit hun tent te lokken of nog meer schrik aan te jagen. Alles was goed als het maar vooroordeelbevestigend was. De slechte naam en faam van de Grot breidde zich zelfs uit naar de hoofdstad en regelmatig kwamen er autoladingen uit het westen zich in de provincie vergapen, niet in het minst aan het knaapachtige meisje achter de bar. Ik was in die tijd een trouwe bezoekster en ontmoette het Grijze Kind weer, die mijn veelvuldige bestellingen beleefd maar immer zwijgend voor mij neerzette. Het contact harerzijds verliep hoofdzakelijk via gebaren en blikken die in uiterste gevallen werden uitgebreid met vragen en antwoorden via de Directrice. 

1979 Pottengrot bij Bobby

Na verloop van enkele maanden bevorderde de Directrice mij van gewone klant tot bijzondere klant, hetgeen betekende dat ik glazen mocht ophalen en na sluitingstijd de vloer aanvegen in ruil voor drank en nachtelijk nablijven met het personeel. Tot het gezelschap bijzondere klanten behoorde ook Cathy Camper, van oorsprong Engelse, die zich kleedde zoals voorheen haar landgenote M. Radclyffe Hall, een notoire lesbienne en auteur van het boek The Well of Loneliness, een boek dat in de geschiedenis van de censuur even beroemd is als in de lesbische subcultuur. In het shagrokende gezelschap van spijkerbroeken, tuinbroeken, legerbroeken en harembroeken was Cathy in haar dure Italiaanse mannenpak met hoed, haar Dupont-aansteker, haar Benson & Hedges-sigaretten, een opvallende verschijning. Zij had sociale psychologie gestudeerd en zich gespecialiseerd op het gebied van trainingen aan de medemens in seksuele nood, maar na het behalen van haar titel sloot zij zich aan bij ons vrouwencollectief om, zoals zij zelf zei, ‘het groepsproces te bewaken. ’ Zij deed dat door het organiseren van opwindende avonden en middagen zoals de beroemde moederdag ter bevordering van het moeder-dochter contact, die haar na afloop een geheel nieuw patiëntenbestand opleverde, of het uitnodigen van arbeidersmeisjes van de streekschool om de kloof tussen de sociale klassen te overbruggen. Deze meisje verlieten na de gezellige middag geheel gesterkt in hun vooroordelen (‘dat zijn geen vrouwen maar kerels’) het café.

De Erotische Avond

Het klapstuk en hoogtepunt in Cathy’s carrière was de Erotische Avond in de Grot. Toen het merendeel van de feministen alleen nog maar demonstreerde, theoretiseerde, actie voerde, bedrijven en tijdschriften oprichtte, de Melkweg in Amsterdam nog niet dacht aan een Festival van de Verleiding, een aantal vrouwelijke journalisten over de ruggen van diezelfde feministen een carrière bij linkse kranten en weekbladen opbouwde, repeteerde Cathy samen met het Grijze Kind wekenlang in haar kamer haar avondvullende erotische programma. Zij had om in de juiste stemming te komen haar kamer herschapen in een soort damesbordeel: langs de wanden en van het plafond hingen lange stroken rood crêpepapier, op de vloer en op haar bed lagen dikke bontvachten, overal stonden spiegels, er hing een zware geur van dure parfum en de kamer was, ook overdag, verlicht door fluorescerende en rode lampen.

Cathy had mij gevraagd de diverse onderdelen van de Erotische Avond aan te kondigen en omdat ik nu dichter dan ooit in de nabijheid van het Grijze Kind was, begon haar doventaal mij steeds meer op de zenuwen te werken. Ik wist niet hoe haar zwijgen moest worden doorbroken. Zij zou niet het initiatief nemen omdat zij haar belofte wilde houden en ik was te koppig om alsnog ongelijk te bekennen. Zeker nu wij samenwerkten, werd het spel onverdraaglijk en de omgeving kreeg steeds meer de functie van intermediair toebedeeld. 

Voor de Erotische Avond had heel potteus en feministisch Nijmegen, van getto tot universiteit, een deftige uitnodiging ontvangen. De Directrice serveerde in een oversized herencolbert met stropdas bij binnenkomst zoutjes in de vorm van borsten en andere vrouwelijke delen die bij elke bakker te krijgen zijn, maar die nu, in deze erotische context bij menigeen ineens diepe verontwaardiging (bah, seksistisch!) wekten. Hetzelfde lot viel ten deel aan de schalen waarin op artistieke wijze fel gekleurde zuurstokken en rode zuurballen waren geschikt. Een enkeling verliet de kelder al voordat het programma was begonnen. De beide artiesten lazen erotische gedichten en verhalen voor, zongen zwoele liederen in avondjurk, lagen naakt in bontjassen, hielden een kuise striptease, aten op wellustige wijze een fruitschaal leeg, streelden het publiek met boa’s en veren. Naarmate de avond vorderde en hun acts steeds vrijmoediger werden, verlieten meer vrouwen de zaal. Als eerste verliet na de pauze het overkoepelende orgaan van academische vrouwen (O-VARIA ) het café. De dames lardeerden hun pauzevertoog met voor het merendeel van het publiek onbegrijpelijke termen uit de boeken van de heren Lacan, Foucault en Derrida, overgoten deze met de cerebraal-erotische damessaus van Irigary, en besloten hun discours met het revolutionaire voorstel Wina Born** op te nemen in de feministisch-erotisch verantwoorde literatuur. Daama begon de groep Vrouwen tegen Sexueel Geweld en Pornografie – waarin het anti-virus zich ongemerkt had uitgebreid tot een anti-houding ten opzichte van alle vormen van seksualiteit door de voortdurende confrontatie met de perversiteiten van de heteroseksuele cultuur – zich te roeren. Midden onder de voorstelling liep de groep, met medeneming van het belastende materiaal, de zoutjes en het kermissnoepgoed, en onder het uitroepen van hun collectieve kreet: ‘Nou, dat vind ik wel moeilijk hoor’ (hun eufemisme voor een diepe afkeer en veroordeling van het gebodene), luid stampend de trap op naar boven.

Zelfs de vrouwenbreibrigade die haar agressie altijd in toom hield door waar dan ook, in vergaderingen, demonstraties, etcetera, te breien, liet rechts achter in de zaal een driftiger getik van haar naalden horen.

De Directrice klapte opgetogen in haar handen. De avond was nu echt geslaagd en het handjevol dat overbleef mocht het historische moment beleven dat een van de aanwezigen, geheel overstuur van drank en emoties, zich uitkleedde en zich tot diep in de nacht liet beschilderen waarna zij naakt en onder luid gezang in triomf naar huis werd gedragen.

Ik bleef, zoals gewoonlijk, achter om samen met anderen de kelder in oorspronkelijke staat te herstellen en de avond nog eens haarfijn door te spreken. Door de drank, de verhitte avond, de ruzies, het liederlijke plezier hadden wij onze normale controle verloren en het Grijze Kind en ik waren elkaar, van ondraaglijke spanning, bijna in de haren gevlogen als de Directrice niet had ingegrepen. Zij schonk vier glaasjes jenever in, sommeerde ons naar een hoekje, gaf ons elk een glaasje, zei: ‘Opdrinken en vlug een beetje’, gaf ons het andere glaasje en zei op nog beslistere toon: ‘En nou praten, verdomme.’ Van schrik begonnen wij tegelijk te praten. We praatten tot het ochtendgloren, praatten op weg naar de Directrice haar flat en bezegelden deze nieuwe ontwikkeling met de harmoniumklanken van de Directrice en een urenlang driestemmig gezang van een complete liederenbundel de H. Maagd toegewijd.

Na deze gedenkwaardige avond – jaren later zullen wij velen van de toen verontwaardigde vrouwen flirtations zien aangaan met de SM-scene – trok Cathy zich uit het openbare lesbische leven terug. Zij liet haar hoofd kaalscheren, haalde haar jurken uit de kast en vertrok uit heimwee naar een van de Waddeneilanden waar zij als serveerster ging werken. Na enige tijd ‘trouwde’ zij daar met een heteroseksuele vrouw, moeder van vier kinderen, die zij aanvankelijk therapeutische hulp had geboden. Jaren later keerde zij, weer alleen, terug naar Nij­megen. Via het Arbeidsbureau probeerde zij, zoals vele andere afgestudeerden, een baan als schaapherder te krijgen maar belandde uiteindelijk met een oude geliefde in een eengezinsdoorzonflat waar zij zich begon voor te bereiden op een come­ back als directeur in het bedrijfsleven via een onafzienbare reeks cursussen en trainingen in management en marketing. Those were the days, Eduard. Zoals voor Cathy Camper de Erotische Avond een hoogtepunt en eindpunt was van haar opzienbarende optreden in de feministische cultuur, zo was deze avond voor het Grijze Kind en mij het begin van een vriendschap die nu al jaren duurt. Nu weet je wat ik deed

in dat saaie, en volgens onze ouders nette, Nijmegen terwijl jij in het opwindende Amsterdam, volgens onze ouders het Sodom en Gomorrah van Nederland, op je zolderkamer Scho­penhauer en Nietzsche bestudeerde en Céline herlas.

* Dit fragment is gebaseerd op ervaringen in De Pottengrot, de lesbische zondagavonden in de kelder van café De Plak te Nijmegen. De Pottengrot werd in 1979 geïnitieerd door Ineke Zijlmans (Huntin’ Hubertine) en Jonne Linschoten (Bobby). Later werd ik ook een van de bardames/jongens (Daniel).

** Wina Born (1920-2001), de moeder van de Nederlandse gastronomie.

De erotiek van Anna Blaman

Eerder gepubliceerd op 12-7-2010 op de blogsite van Aletta door Ineke van Mourik (bibliothecaris).

images-8

‘Haar benen lang en glad – zij lacht en ligt
loom achterover – ik zie hoe diep en ver de lijnen
van haar benen zijn en denk eraan met afgewend gezicht’

In 1948 verschijnt Anna Blaman’s roman Eenzaam avontuur en ogenblikkelijk breekt een literaire rel uit vanwege de (weliswaar schaarse) homo-erotische passages. Wie nu in de romans van Blaman op zoek gaat naar deze homo-erotiek zal zwaar worden teleurgesteld, maar destijds was Nederland nog zwaar doortrokken van religieus moralisme en het is altijd verbazingwekkend om te zien hoe moralisten zelfs subtiele literaire passages kunnen opblazen tot uitingen van decadentie en verderf.

In het oeuvre van Blaman vinden we ook lesbische gedichten zoals bovenstaande regels uit het gedicht ‘Vrouwen’. Maaike Meijer schrijft hierover in het hoofdstuk ‘Lezen als lesbo’ in haar proefschrift De lust tot lezen:
‘Vanwege het grote taboe op het lesbische, de uitsluitend negatieve beeldvorming, en het ontbreken van ontmoetingsplaatsen was de meest fundamentele ervaring van elke lesbienne er een van diepe eenzaamheid. Het vinden van een partner was zeer moeilijk en vele vrouwen hebben geleefd in verhoudingen zonder seks. Lesbisch zijn was bijna synoniem aan voortdurend afgewezen worden: dat is de context van Blamans lesbische gedichten.’

 

Maar dat Blaman in deze context dit soort gedichten schreef is al balsem voor elke lesbo-ziel. En wie (ho of he) deze zomer haar briefwisseling met Emmy van Lokhorst en Sonja Witstein, Ik schrijf het je grof-eerlijk, gaat lezen, leest brieven van een vrouw die interessant, erudiet en inderdaad grof-eerlijk is in haar ontboezemingen over de liefde. Enkele passages:
‘In wezen heb ik zo’n smachtende natuur dat ik me al zou kunnen branden aan een vrouw als ik haar ternauwernood zou aanraken – Daartegenover heb ik een soort vrijgezellen-instelling van waaruit ik mijn eenzame vrijheid evenwichtig handhaaf en geestelijk probeer uit te buiten.’

images-9

Ook over haar verhouding met Marie Louise Doudart de la Grée en de worsteling om hiermee om te gaan schrijft zij openhartig in een brief aan Emmy van Lokhorst:
‘Als ik je schrijf dat ik in feite zo weinig liefde heb gehad bedoel ik zeker niet dat ik te weinig genegenheid zou hebben ondervonden; in dat opzicht voel ik me soms een zondagskind. Maar wat de erotiek in z’n sensuele vorm betreft, weinig heb ik gekregen en veel heb ik afgewezen. Hierin vind ik mezelf nogal gecompliceerd. Het kansje in Zeist (Marie Louise Doudart de le Grée – IvM) heeft dus zuiver betrekking op mijn verlangen naar sensuele erotiek. Het eigenaardige is echter, en dat heb ik je weleens, geloof ik, gezegd of geschreven, een erotische zwelgpartij vindt ogenblikkelijk zijn reactie in een verlangen naar ascese. Misschien berust toch wel mijn homosexualiteit op een sterke moederbinding, zodat de wellust die een vrouw in mij kan opwekken een symbolische bloedschennigheid betekent – Maar ik weet het werkelijk niet, Emmy, ik voel mijn diepste driften heel mijn leven al als zoveel raadsels. Ik hoop dat oud genoeg word om me daarin nog eens meedogend te verdiepen.’

O, had Anna maar langer geleefd, dan hadden we ons in die Freudiaanse bloedschennige moederbinding en de raadselen nog eens meedogend kunnen verdiepen. Anna Blaman stierf op 13 juli 1960 op 55 jarige leeftijd. Vandaag is haar vijftigste sterfdag en het hele verdere jaar wordt dat herdacht in Rotterdam waar zij woonde en werkte. Het huis waar zij woonde met haar moeder, zus en zwager krijgt een gedenkplaat en elders in de stad komt een beeld van een Harley Davidson waar zij altijd op reed. Op de site annablaman.com kun je meer vinden over de activiteiten en ook Blamans stem horen.
Andreas Burnier merkte ooit op, dat een sterfdag eigenlijk de geboortedag aan de andere zijde is. Dat vind ik mooi opgemerkt. Want dat betekent dat 13 juli ook een feestdag is.

Selectie uit de collectie van Aletta/Atria
Anna Blaman, Over zichzelf en anderen ; poëzie, artikelen en lezingen
Corrie Lühr, Mijn zuster Anna Blamanboek
Henk Struyker Boudier, Speurtocht naar een onbekende : Anna Blaman en haar ‘Eenzaam avontuur’
Aad Meinderts (red)/Anna Blaman, Ik schrijf het je grof-eerlijk : briefwisseling met Emmy van Lokhorst en Sonja Witstein
Anna Blaman, Ontmoeting met Selma (1943) in: Xandra Schutte (red) Damesliefde

Lees ook mijn andere blog over Anna Blaman: Anna Blaman en haar Harley-Davidson

Sites
www.annablaman.com
http://nl.wikipedia.org/wiki/Anna_Blaman
http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=blam001
Maaike Meijer, Lezen als lesbo Hoofdstuk 8 uit De lust tot lezen
http://www.dbnl.org/tekst/meij017lust01_01/meij017lust01_01_0011.php

Violette: een woestijn in monologen

Eerder gepubliceerd op 21-1-2014 op de blogsite van ATRIA – Kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis door Ineke van Mourik (bibliothecaris).

images-6

‘Ik ben een woestijn die alleen in monologen kan spreken’, zegt Violette Leduc tegen Simone de Beauvoir in de film ‘Violette’. Een film over een unieke en complexe vrouwenvriendschap in een literaire, door mannen gedomineerde wereld in het Parijs van voor en na de Tweede Wereldoorlog.

Violette Leduc en Simone de Beauvoir
Vorige week heb ik na het zien van de film ‘Violette’ een kaars aangestoken om Violette Leduc te eren en te herinneren zoals je dat doet bij een dierbare overledene. Leduc behoort voor mij bij de grote Franse schrijvers. Zij maakte met haar boeken ‘ De bastaard’ en ‘Thérèse en Isabelle’ al in de jaren zeventig van de vorige eeuw een onuitwisbare indruk op mij door haar geheel eigen, onverbloemde en prachtige wijze van schrijven. Violette Leduc had een uniek talent dat onmiddellijk door de toen al beroemde Simone De Beauvoir werd gezien. Zij stimuleerde het schrijverschap van Leduc, deed buitengewoon veel moeite om haar werk onder de aandacht van uitgevers te brengen en hielp haar financieel.

In de film ‘Violette’ laat de regisseur Martin Provost dit mentorschap van de Beauvoir op indrukwekkende wijze zien. ‘De Beauvoir is vaak veroordeeld, maar ik wilde nu eens die formidabele kant van haar laten zien; hoe zij een andere vrouw min of meer geschapen heeft. Buitengewoon is het. Violette was heel erg alleen. Die eenzaamheid zocht ze ook deels, maar als ze echt alleen was gelaten, was ze nooit tot schrijven in staat geweest, denk ik. Ik denk dat De Beauvoir voor Violette als een vader was. Ze hield precies de juiste afstand. Ze bleef haar stimuleren. Niemand doet dat meer nu. Terwijl zo’n mentor voor een kunstenaar heel belangrijk is; de uitgever, de verzamelaar. En over die relatie wordt zelden gesproken. Dat wilde ik laten zien.’ (interview Volkskrant 8/1/2014)
Maar de film is meer: Provost vlecht in zijn verhaal ook de verhouding van Violette en haar moeder.

‘De tweede sekse’ van De Beauvoir is een mijlpaal in de geschiedenis van de vrouwenbeweging, maar als De Beauvoir alleen bekend was geworden vanwege het feit dat zij de drijvende kracht achter het succes van Leduc was dan was dat voor mij al voldoende geweest om haar de hemel in te prijzen.

Thérèse en Isabelle

images-7In 1985 verschijnt bij de feministische uitgeverij Sara te Amsterdam in de Serie Moderne Klassieken ‘Thérèse en Isabelle’. Een boekje dat in 1965 voor het eerst verscheen in Frankrijk, en in 1969 voor het eerst in Nederland verscheen bij Bruna. De tekst maakte oorspronkelijk deel uit van het boek ‘Ravages’ dat in 1955 geamputeerd verscheen. De erotische passages die Leduc schreef werden gecensureerd door de uitgever. Leduc zelf voelde zich mishandeld en dat wordt in de film op een heftige wijze in beeld gebracht. Opmerkelijk was deze censuur in het Parijs van die dagen waar mannen zich literair erotisch konden uitleven op een voordien ongekende manier.

O, la, la, les femmes, maar zij moesten zich wel aanpassen aan de geest van de tijd. Of zoals Leducs uitgever Gaston Gallimard opmerkte: ‘Men zal het haar niet vergeven dat zij een vrouw is en over mannen en de liefde spreekt zoals tot nu toe alleen mannen over vrouwen spreken.’
Maar dat was het niet alleen want de bi-seksuele Leduc had nog meer noten op haar zang. In ‘Thérèse en Isabelle’ beschrijft zij op onnavolgbare wijze de liefde tussen twee meisjes op een kostschool. Ineens weet ik waarom ik weerstand voel om naar de film ‘La Vie D’Adèle’ te gaan. De lange film met zijn langdurende expliciete seksscènes die menigeen verrukken of waarvoor mensen de zaal uitlopen. Is het zo onverdraaglijk te zien dat seksualiteit tussen vrouwen in zichzelf voldoende kan zijn? Dat die seksualiteit geen gemankeerde seks is zoals het volksgeloof graag wil zien? Ik zou zeker niet de zaal uitlopen, maar wat weerhoudt mij dan? Ik houd van observeren maar in mij schuilt geen voyeur van het expliciet tussenbeense. Ik houd van de parallelle wereld die door taal of beeld wordt opgeroepen, of waar die parallelle wereld een verwijzing naar is. Een wereld die alle zintuigen aanspreekt. Deze wereld blijft verborgen bij expliciete seksscènes.

In Thérèse en Isabelle weet Violette Leduc die zinnelijke wereld en parallelle wereld op te roepen in een weergaloze taal. Je wordt meegenomen, blijft geen afstandelijke voyeur, maar verdwijnt zelf in het verhaal, in de taal. In de film zegt Leduc ‘ Ik ben een woestijn die alleen in monologen kan spreken.’ Maar het wonderlijke is dat zij door die monologen met mij de lezer, een verbinding aangaat. Hoe paradoxaal kan het leven zijn.

In 1985 schreef ik een inleiding bij het boekje ‘Thérèse en Isabelle’ dat toen bij uitgeverij Sara verscheen. Ik herlees de inleiding en passages uit het boek. Leduc was een eenzame voorloopster, een unieke vrouw met een pen van laaiend vuur. ‘Haar openheid was een schandaal’, vertelt de regisseur van de film, Martin Provost, in het interview in de Volkskrant.
Ik steek een kaars voor haar aan en bedank haar postuum voor haar oeuvre waarmee zij mede dankzij de steun en vriendschap met De Beauvoir de wereld verrijkte.

Scan

Eros en de dichters 2: M. Vasalis

Eerder gepubliceerd op 5-4-2011 op de blogsite van Aletta door Ineke van Mourik (bibliothecaris).

Vasalis

‘Voor verzen maken is sex nodig, in welke vorm dan ook, al is het postzegel-verzamelen. Hartstocht.’, schrijft de dichteres M. Vasalis in haar dagboek ergens in de maand februari 1976. Vasalis is dan 67.

Dichten voor Vasalis is libido, zegt Maaike Meijer in haar recent verschenen prachtige biografie over een van de meest gelezen en geliefde dichteressen van Nederland. Een dichteres met een klein oeuvre van drie bundels. Na haar dood verschijnt in 2002 een vierde bundel ‘ De oude kustlijn’. Een wens van de dichteres zelf en uitgevoerd door haar kinderen. Dit gedicht is uit deze bundel:

Als je me kust, je hand om mijn keel
als werd ik een glas met een levende steel
komt er voorbij de tederheid even
een ogenblik dat ik mijn hele leven
met vreugde bedreigd voel, zó of een reus
na ‘t drinken, over zijn schouders heen
het glas zal verplettren, tegen de grond
opdat er geen ander meer ooit
uit zal drinken, geen een.

Maaike Meijer schrijft over dit gedicht in het tijdschrift Armada: ‘Ik ken haast geen andere gedicht dat het totaal ontwrichtende moment van de hartstocht, waarin men zich met huid en haar overlevert aan de minnaar of minnares – op leven en dood – zo perfect representeert.’
Vasalis die haar leven lang worstelde om het woordeloze onder woorden te brengen, slaagt er in dit gedicht echter wonderwel in. In de gedichten van Vasalis voel en lees je de hartstocht. Een hartstocht, eros, die – en nu ga ik Plato er even bijhalen – zich op het meeste elementaire niveau manifesteert als seksualiteit, maar die kan opstijgen tot een liefdeskracht die de ziel weer in verbinding brengt met haar land van herkomst. Eros wortelt hier als een boom met luchtwortels in de mystiek en ervaringen daarmee zijn bijna nog onmogelijker onder woorden te brengen. Maar de drang om dat toch te willen bracht dat kleine maar kostbare werk van Vasalis voort.

Aan het verre lief

Ik denk aan ledematen in de ochtendstond,
fris als tulpenstelen, rond
en stroef.
Ach lief.
En aan het ondergronds geluk
dat door de aders van de ziel
stroomt en in plotseling gelach
opspringt, hoog als de eerste dag.
Denk aan de aandacht en de rust
als bij ‘t bestijgen van een berg.
Daarboven sneeuw, brandend van wit.
Zo zou het zijn: langzaam, aandachtig,
ingespannen, stijgende, tot het wit-gloeiend eind,
dat heilig is, eenzaam en wijd.

(Uit de bundel: Vergezichten en gezichten)

Wie zo schrijft weet waarover zij het heeft en de eenzame worsteling die daarmee gepaard is gegaan om deze ervaringen onder woorden te brengen, heeft ons prachtige en hartstochtelijke poëzie geschonken.
Vasalis is tijdloos.

 

Voor alle liefhebbers van gedichten: meer van en over M. Vasalis in de collectie van Aletta (nu Atria)

Maaike Meijer schreef ook een uitgebreid stuk over Vasalis in:
Aagje Swinnen, Seksualiteit van ouderen. Een multidisciplinaire benadering. Amsterdam University Press, Amsterdam 2011

Maaike Meijer, ‘Liefde volgens Vasalis’, in: Armada. Tijdschrift voor wereldliteratuur jrg 15 no 56, oktober 2009. Themanummer: Ingrijpende gedichten p. 67-75

Eros en de dichters 1 het Hooglied

Eerder gepubliceerd op 14-3-2011 op de blogsite van Aletta door Ineke van Mourik (bibliothecaris).

Hooglied

Het inspirerende boek ‘Langs de hartstocht’ van France Guwy uit 1989 waarin de schrijfster drie Franstalige schrijfsters over erotiek en hartstocht interviewt, heeft als motto een citaat uit Het Hooglied (het Lied der Liederen), een zeer oud erotisch gedicht uit de Bijbel.

Draag mij als een zegel op je hart,
als een zegel op je arm.
Sterk als de dood is de liefde,
beklemmend als het dodenrijk de hartstocht
De liefde is een vlammend vuur,
een laaiende vlam.
Zeeën kunnen haar niet doven,
rivieren spoelen haar niet weg.

Vitale Eros
Het Hooglied heeft de eeuwen overleefd. Het gaat over de liefde tussen een man en een vrouw en het bijzondere is dat dit gedicht niet alleen een lofzang op de vrouw is, maar dat de vrouw ook de man bezingt zoals je dat alleen in homo-erotische gedichten van mannen tegenkomt. Theologen die met deze tekst uit de Bijbel danig in hun maag zaten, zijn er ondanks verwoede pogingen, niet in geslaagd het zinnelijke, het aardse op te stuwen naar voor hen veilige spirituele hoogten. Met de christelijke erfenis van die krampachtige scheiding tussen lichaam en geest leeft veel van de westerse wereld nog steeds. Het lichaam als vijand, als bron van angst en minachting, en daardoor van obsessie. Maar er zijn altijd andere geluiden geweest want de vitale Eros laat zich niet beteugelen door hypocriete praatjes en een exclusief recht op verhevenheid zonder lichamelijkheid. Integendeel, eros is de bron van verbinding met de ander en met het al dan niet sacrale.

Kom, mijn lief,
laten we het veld in gaan,
en tussen de hennabloemen slapen.
Laten we de wijngaard in gaan, morgenvroeg,
en kijken of de wijnstok al is uitgebot,
zijn bloesems al ontloken zijn,
de granaatappel al bloeit.
Daar zal ik jou beminnen.
De liefdesappels geuren al.
Boven onze poorten hangt een keur van vruchten,
vers geplukte, goed gedroogde.
Mijn lief, ik heb ze bewaard voor jou.

Mystica Rabi’a
Als ik Het Hooglied (Shir Ha’Shirim, het Lied der Liederen), lees dan grijp ik meestal meteen naar een ander boek dat binnen handbereik ligt: Een Arabische tuin. Klassieke Arabische Poëzie. Hier vinden we vaak dezelfde ingrediënten en genotvolle aardsheid die Het Hooglied kenmerken. Liefde, hartstocht, wijn, en de mystieke vervoering zijn vaak innig met elkaar verbonden. Hier kan de romantische ziel zich laven. Zoals in dit gedicht toegeschreven aan een vroege mystica, Rabi’a uit Bagdad (circa 801).

Ik min je met dubbele minne: de minne van passie,
en ook met een minne omdat die jou toekomt.
de minne van passie: dat is dat ik steeds bezig ben
te denken aan jou en aan niemand dan jij.
De minne van mij die jou toekomt: dat is de onthulling
voor mij van jouw sluiers, zodat ik je zie.
De één noch de andere soort is te danken aan mij:
maar jou zij de dank voor de twee, allebei.

Dit gedicht zou oorspronkelijk een wereldlijk liefdesepigram van een oudere dichter zijn. Als Rabi’a het zich heeft toegeëigend dan wordt het interessant. Want wie spreekt zij hier aan? Laat uw erotische verbeelding maar spreken.

Voor uw erotische wensen, uit de collectie van Aletta (nu Atria):

Francoise Guwy, Langs de hartstocht.
http://tinyurl.com/6yqjjx5

Appel van Adam en Eva : liefde en seksualiteit in bijbelse en buitenbijbelse verhalen.
http://tinyurl.com/45tvosj

Een mooie bewerking van Het Hooglied door Judith Herzberg: 27 liefdesliedjes.
http://tinyurl.com/5tpllqd

Overige:
In LOVER nr. 2 van 2008 schreef ik al een column over Het Hooglied in een serie Bezielde teksten.

De tekst van Het Hooglied op het internet:
http://www.biblija.net/biblija.cgi?m=Hooglied&id18=1&l=nl&set=10

Een Arabische tuin, klassieke Arabische poëzie, ingeleid, uitgekozen, uit het Arabisch vertaald en geannoteerd door Geert Jan van Gelder.
Uitgeverij Bulaaq, maart 2008

 

De man als lesbienne

Eerder gepubliceerd op 9-1-2011 op de blogsite van Aletta door Ineke van Mourik (bibliothecaris) 

images-5

Toen in 1894 Pierre Louys zijn boek met erotische gedichten Les Chansons de Bilitis publiceerde, kon hij niet bevroeden dat meer dan een eeuw later Antanas Mockus’ seksleven daardoor een radicale verandering zou ondergaan.

Ik kwam voor het eerst in contact met De zangen van Bilitis in 1971 door mijn broer die mij inwijdde in de geheimen van de subversieve literatuur. Na jarenlange censuur van een katholieke kostschool was alles wat grensoverschrijdend was aantrekkelijk en een avontuur. Bilitis zou een Griekse courtisane en tijdgenoot van Sappho zijn geweest en ook op Lesbos zijn gesignaleerd. Al kort na het verschijnen van De zangen bleek dat Bilitis een verzinsel was van de auteur maar deze mystificatie heeft niets afgedaan aan de invloed en populariteit van dit prachtwerk.

Het overlevend verleden

Ik laat het bed gelijk zij ‘t achterliet: gekreukeld en verward,
de lakens door elkaar, opdat de vormen van haar lijf daar
blijven ingeprent naast die van ‘t mijne.

Tot morgen toe ga ik niet in het bad, draag ik geen
klederen en kam mijn haren niet, uit angst haar strelen uit
te wissen.

Vanmorgen eet ik niet en evenmin vanavond; op mijn
lippen breng ik geen roodsel aan of poeder, opdat haar kus
daar blijve branden.

Ik laat de luiken dicht en open ook de deur niet, uit angst
dat de herinnering die hier rondwaart zou vluchten met de
wind.

Het boek van Pierre Louys kreeg een cultstatus en het was niet voor niets dat de eerste organisatie in de Verenigde Staten die in 1955 opkwam voor de rechten van lesbiennes de naam droeg: The Daughters of Bilitis (DOB). Bilitis sprak niet alleen tot de verbeelding van lesbo’s maar was ook een inspiratiebron voor de fotograaf en filmmaker David Hamilton (bekend door zijn soft focus fotografie). In 1977 produceerde hij zijn film Bilitis, gesitueerd in een meisjespensionaat, met veel dromerige erotische beelden van vrijende jonge vrouwen. Op de doorgewinterde lesbo zal deze film een wat gesuikerde indruk maken, de licht doorgeslagen fantasie van een heteroseksuele man, maar voor Antanas Mockus was het zien van de film een revolutie. Hij vertelde dit in het programma Wintergasten waar hij werd geinterviewd door Raoul Heertje.

Antanas Mockus is een zeer onconventionele politicus en filosoof in Colombia die een tijd burgemeester van Bogota was en daar met creatieve middelen (o.a. mimespelers als verkeersregelaars) de stad bestuurde. De man is een begrip in zijn land, is origineel en provocerend en was ten tijde van het interview kandidaat voor het presidentschap. Helaas is hij het niet geworden, misschien wel omdat hij met zijn uitspraken en ideeën een ware innerlijke revolutie in dat macholand zou hebben ontketend. Mockus vertelde in het interview dat de film van Hamilton zijn manier van seksualiteit beleven en bedrijven totaal had veranderd. Hij zag in de film een vorm van seksualiteit die niet agressief en dwingend (‘fucking’) was maar anders, meer vrouwelijk, intiem. ‘I love discovering new space’, zei hij en dat deden hij en zijn vrouw vervolgens en ‘we both were a lot better’. Dat zie ik een van onze politici of andere BN’ers nog niet zeggen.

Als je goed kijkt en luistert bespeur je vaak wonderen: een heteroman die nieuw terrein verkent, geïnspireerd door een film van een heteroman die op zijn beurt weer is beïnvloed door een heterodichter uit 1894.
De man als lesbienne. Daar moeten er meer van komen dan komt het wel goed met de wereld.

Uit de collectie van Aletta (nu Atria):
Different Daughters : a history of the Daughters of Bilitis and the rise of the lesbian rights movement. Gallo, Marcia M.

The Ladder tijdschrift | The Daughters Of Bilitis
Jrg. 1 (1956) t/m Jrg. 16 (1972)

Zelfrespect van de dochters van Bilitis : lesbiennes gered door ambitie artikel | Staveren, Mariette van
Katijf, Jrg. 7, nummer 43 (1988) | 1988
Hoe zag het leven van lesbiennes eruit voor de opkomst van de homobevrijdingsbeweging aan het eind van de jaren zestig? Dit artikel behandelt de situatie in Amerika: hoe de dochters van Bilitis hun streven naar emancipatie en lesbische identiteit vormgaven.

Meer bronnen:

Pierre Louys, zangen van Bilitis (vertaling Ernst van Altena). Bert Bakker/Daamen nv, Den Haag 1969

Engelse e-versie:
http://www.sacred-texts.com/cla/sob/index.htm

Franse versie als e-book:
http://www.gutenberg.org/ebooks/4708

Over Pierre Louys:
http://en.wikipedia.org/wiki/Pierre_Lou%C3%BFs

The Daughters of Bilitis (/bɪˈliːtɨs/; DOB or, the Daughters), is the first lesbian rights organization in the United States. It was formed in San Francisco in 1955. The group was conceived as a social alternative to lesbian bars, which were considered illegal and thus subject to raids and police harassment. It lasted for fourteen years and became a tool of education for lesbians, gay men, researchers, and mental health professionals.
http://en.wikipedia.org/wiki/Daughters_of_Bilitis

David Hamilton
http://en.wikipedia.org/wiki/David_Hamilton_%28photographer%29

Antanas Mockus:
http://www.vpro.nl/programma/wintergasten/afleveringen/44024925/

Muzikale inspiratie: Duo Bilitis en Debussy
http://www.duobilitis.com/

http://en.wikipedia.org/wiki/Songs_of_Bilitis

De erotiek van Anna Blaman

Eerder gepubliceerd op 12-7-2010 op de blogsite van Aletta door Ineke van Mourik (bibliothecaris).

images-1

‘Haar benen lang en glad – zij lacht en ligt
loom achterover – ik zie hoe diep en ver de lijnen
van haar benen zijn en denk eraan met afgewend gezicht’

In 1948 verschijnt Anna Blaman’s roman Eenzaam avontuur en ogenblikkelijk breekt een literaire rel uit vanwege de (weliswaar schaarse) homo-erotische passages. Wie nu in de romans van Blaman op zoek gaat naar deze homo-erotiek zal zwaar worden teleurgesteld, maar destijds was Nederland nog zwaar doortrokken van religieus moralisme en het is altijd verbazingwekkend om te zien hoe moralisten zelfs subtiele literaire passages kunnen opblazen tot uitingen van decadentie en verderf.

In het oeuvre van Blaman vinden we ook lesbische gedichten zoals bovenstaande regels uit het gedicht ‘Vrouwen’. Maaike Meijer schrijft hierover in het hoofdstuk ‘Lezen als lesbo’ in haar proefschrift De lust tot lezen:
‘Vanwege het grote taboe op het lesbische, de uitsluitend negatieve beeldvorming, en het ontbreken van ontmoetingsplaatsen was de meest fundamentele ervaring van elke lesbienne er een van diepe eenzaamheid. Het vinden van een partner was zeer moeilijk en vele vrouwen hebben geleefd in verhoudingen zonder seks. Lesbisch zijn was bijna synoniem aan voortdurend afgewezen worden: dat is de context van Blamans lesbische gedichten.’

Maar dat Blaman in deze context dit soort gedichten schreef is al balsem voor elke lesbo-ziel. En wie (ho of he) deze zomer haar briefwisseling met Emmy van Lokhorst en Sonja Witstein, Ik schrijf het je grof-eerlijk, gaat lezen, leest brieven van een vrouw die interessant, erudiet en inderdaad grof-eerlijk is in haar ontboezemingen over de liefde. Enkele passages:
‘In wezen heb ik zo’n smachtende natuur dat ik me al zou kunnen branden aan een vrouw als ik haar ternauwernood zou aanraken – Daartegenover heb ik een soort vrijgezellen-instelling van waaruit ik mijn eenzame vrijheid evenwichtig handhaaf en geestelijk probeer uit te buiten.’

Ook over haar verhouding met Marie Louise Doudart de la Grée en de worsteling om hiermee om te gaan schrijft zij openhartig in een brief aan Emmy van Lokhorst:
‘Als ik je schrijf dat ik in feite zo weinig liefde heb gehad bedoel ik zeker niet dat ik te weinig genegenheid zou hebben ondervonden; in dat opzicht voel ik me soms een zondagskind. Maar wat de erotiek in z’n sensuele vorm betreft, weinig heb ik gekregen en veel heb ik afgewezen. Hierin vind ik mezelf nogal gecompliceerd. Het kansje in Zeist (Marie Louise Doudart de le Grée – IvM) heeft dus zuiver betrekking op mijn verlangen naar sensuele erotiek. Het eigenaardige is echter, en dat heb ik je weleens, geloof ik, gezegd of geschreven, een erotische zwelgpartij vindt ogenblikkelijk zijn reactie in een verlangen naar ascese. Misschien berust toch wel mijn homosexualiteit op een sterke moederbinding, zodat de wellust die een vrouw in mij kan opwekken een symbolische bloedschennigheid betekent – Maar ik weet het werkelijk niet, Emmy, ik voel mijn diepste driften heel mijn leven al als zoveel raadsels. Ik hoop dat oud genoeg word om me daarin nog eens meedogend te verdiepen.’

O, had Anna maar langer geleefd, dan hadden we ons in die Freudiaanse bloedschennige moederbinding en de raadselen nog eens meedogend kunnen verdiepen. Anna Blaman stierf op 13 juli 1960 op 55 jarige leeftijd. Vandaag is haar vijftigste sterfdag en het hele verdere jaar wordt dat herdacht in Rotterdam waar zij woonde en werkte. Het huis waar zij woonde met haar moeder, zus en zwager krijgt een gedenkplaat en elders in de stad komt een beeld van een Harley Davidson waar zij altijd op reed. Op de site annablaman.com kun je meer vinden over de activiteiten en ook Blamans stem horen.
Andreas Burnier merkte ooit op, dat een sterfdag eigenlijk de geboortedag aan de andere zijde is. Dat vind ik mooi opgemerkt. Want dat betekent dat 13 juli ook een feestdag is.

Selectie uit de collectie van Aletta
Anna Blaman, Over zichzelf en anderen ; poëzie, artikelen en lezingen
Corrie Lühr, Mijn zuster Anna Blamanboek
Henk Struyker Boudier, Speurtocht naar een onbekende : Anna Blaman en haar ‘Eenzaam avontuur’
Aad Meinderts (red)/Anna Blaman, Ik schrijf het je grof-eerlijk : briefwisseling met Emmy van Lokhorst en Sonja Witstein
Anna Blaman, Ontmoeting met Selma (1943) in: Xandra Schutte (red) Damesliefde

Sites
www.annablaman.com
http://nl.wikipedia.org/wiki/Anna_Blaman
http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=blam001
Maaike Meijer, Lezen als lesbo Hoofdstuk 8 uit De lust tot lezen
http://www.dbnl.org/tekst/meij017lust01_01/meij017lust01_01_0011.php