Deze week (maandag 16 september 2019) verschijnt van Benjamin Moser, Sontag – Haar leven en werk, bij de Arbeiderspers. Susan Sontag (1933-2004) is een Amerikaanse filosoof, politieke activist, essayist en schrijver van romans. Haar leven en werk komt dankzij de biografie van Moser opnieuw in de aandacht. In 1980 verschijnt haar essay Over fotografie in een Nederlandse vertaling en ik schreef er een uitgebreide recensie over in LOVER (driemaandelijks overzicht van de vrouwenbeweging. 7e jrg. Nr.1 1980). Hier een ingekorte versie ervan.
Lees verder “Chronische voyeurs en zachte moordenaars: Susan Sontag over fotografie”Blog
Lesbische geschiedenis: Pottengrot Nijmegen 1979
Recycling:
De Directrice van het Nachtheelal. Fragment uit: Ineke van Mourik, Tropenritme. Autobiografische fictie. Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem 1988
(Brief aan Eduard over het ontstaan van de vriendschap van de hoofdpersoon met het Grijze Kind. Vóor die vriendschap was een lange periode van zwijgen en elkaar negeren ontstaan vanwege een dwaze aanvaring in het Vrouwencafé)
De Directrice van het Nachtheelal
Het verhaal speelt zich af in Nijmegen in de tweede helft van de jaren zeventig. Nijmegen was van een tamelijk burgerlijke, nette stad (een stad van burgers en van hen gescheiden studenten), via de studentenbeweging die zich actief met het stadsleven ging bemoeien (tegen de burgers en voor de arbeiders), geworden tot een vreemde smeltkroes van feministen, krakers, werklozen, ex-studenten die cafés en kleinschalige bedrijven openden of een ambachtelijk leven gingen leiden, milieu- en antikernenergie-activisten en homoseksuelen. Jij zat al jaren in Amsterdam en ik woonde nog steeds in die snel veranderende provinciestad. Ik werkte niet meer aan de universiteit maar in een feministische boekhandel in het centrum van de stad die wij met een groep vrouwen hadden opgezet. Wat voor bejaarde hippies, uitgedoofde marxistisch-leninistische revolutionairen, radeloze therapielopers en vermoeide polygamen jaren van luwte waren, waren voor feministen, krakers, homoseksuelen en andere randgroeperingen (en dit in alle mogelijke combinaties) jaren van bloei en acties en van felle reacties van de gevestigde orde.
In het uitgaanscentrum van de stad had een aantal politiek- actieve homoseksuele jongens, tot veler ergernis, een gewoon openbaar café, zonder bel en zonder luikje voor ho-inspectie, geopend. In de kelder van dit opzienbarende café dreef Hubertine X op zondagavond van tien tot vier uur in de nacht de zogenaamde Grot*, een bar voor lesbische vrouwen. Hubertine was de onbetwistbare Directrice van dit nachtheelal. Zij was bekend en berucht van demonstraties en oproer. Zo was zij het brein achter de veelbesproken en bekeken verstoring van de lezing van Van Agt in Nijmegen. ‘Gij zoudet het niet geloven maar er werden mij, excusez les mots, gebruikte maandverbanden toegeworpen,’ zou Van Agt later verklaren in het journaal dat uitvoerig aandacht aan het incident besteedde. Hetgeen de zaak goeddeed, maar de daders werden zo duidelijk in beeld gebracht dat een aantal van hen hun maandelijkse toelage van hun CDA-papa verloren zag gaan.
Hubertine combineerde haar journalistieke werk met onderzoek naar de handel en wandel van de kinderpornograaf Jopie van Oranje (dat het koninklijk huis hier niets aan doet!), een ghostwriterschap voor wetenschappelijke televisieprogramma’s en het wekelijkse barbeheer van de Grot, waar alles mogelijk was en niets verboden, behalve als het te keurig was. Bij haar thuis daarentegen stond altijd de thee op een lichtje, op het dressoir een schaal met taartjes van de beste bakker in de stad en links naast het zeegroene bankstel, op een bijzettafeltje, een Mariabeeld met daarnaast een rond zilveren dienblaadje met kristallen glaasjes waarin zij op hoogtijdagen, en die waren er vaak, exquise likeuren schonk. Op zondagen speelde zij op het harmonium in de gang. Er werd wel gefluisterd dat zij in haar slaapkamer een uitgebreide porno-bibliotheek had, maar die zou even goed voor haar research naar de praktijken van J. van O. kunnen dienen, als tot vermaak voor haar huurders. Haar flat was gelegen in een van de burgerlijkste wijken van de stad maar dat belette haar niet jonge dakloze nichten die zij op straat had gevonden jarenlang onderdak te bieden in haar kleine logeerkamertje. Of zij na al die jaren moe werd of te opgewonden van al het gehijg en gesteun uit haar nichtenalkoofje, dat weet niemand, maar op een dag stuurde zij de laatste nicht weg en bood het kamertje aan het Grijze Kind aan dat in een lekkend krot in de benedenstad woonde en daar romantische gedichten schreef die steevast bij elke thuiskomst waren verregend of door wilde katten aangevreten. Al gauw werd zij de minnares van de Directrice en tevens haar rechterhand en schandknaap achter de bar van de Grot.
De Grot
De Grot was een merkwaardig nachtlokaal met een duistere reputatie. Zij verhield zich tot het feminisme als een nachtclub tot de eengezinsdoorzonwoning. Het Vrouwencafé, bij voorbeeld, was feministisch en zeker in het begin ogenschijnlijk keurig heteroseksueel. Je moest als lesbienne oppassen niet de doelgroep huisvrouwen terug te jagen naar man en kinderen. Aan de andere kant waren er slechts besloten homobars die rood, warm, zinderend, zwoel en ook ruig waren, waar meisjes elkaar ongegeneerd mochten beloeren en aanraken en waar zij zich konden overgeven aan drankmisbruik onder de klanken van seksistische discomuziek. Ik bewoog mij zowel in de feministische cafés als in het broeierige homogetto. En ik was niet de enige. Terwijl wij onze verlangens en wensen verdeelden over de twee café-werelden, zat de ‘gewone’ heteroseksuele huisvrouw, de lieveling en favoriete klant van menig feministisch collectief, doorgaans fijn thuis bij de buis.
De Grot was het eerste café dat feminisme en lesbisch getto met elkaar verbond op een wijze die zowel radicaal als speels was. Door die ongebruikelijke combinatie bracht zij feministische en niet-feministische lesbo’s als ook feministische heterovrouwen in verwarring, of zij streek hen tegen de haren in. Omdat dit café een van de weinige plekken was waar vrouwen ongestoord met elkaar konden dansen, zetten met name vele heterovrouwen hun politieke bezwaren tijdelijk opzij om op de klanken van de verboden muziek hun egodans uit te voeren. Tegen sluitingstijd uitten zij vervolgens hun verdrongen emoties door het kapot gooien van glazen, en door te zeuren om drank of nog een plaatje. De Directrice was streng en onverbiddelijk en veegde die meisjes met glas en al de kelder uit. Na zo’n incident nam zij altijd wraak, bij voorbeeld door de week daarop de klanten een solidariteitspetitie van homoseksuelen tegen het bezoek van de paus te laten tekenen. Of zij had de bar en tafeltjes opgesierd met dildo’s op fluwelen bedjes, of zij liet het butch-personeel cowboyholsters met pistolen dragen om de hetero-vrouwen uit hun tent te lokken of nog meer schrik aan te jagen. Alles was goed als het maar vooroordeelbevestigend was. De slechte naam en faam van de Grot breidde zich zelfs uit naar de hoofdstad en regelmatig kwamen er autoladingen uit het westen zich in de provincie vergapen, niet in het minst aan het knaapachtige meisje achter de bar. Ik was in die tijd een trouwe bezoekster en ontmoette het Grijze Kind weer, die mijn veelvuldige bestellingen beleefd maar immer zwijgend voor mij neerzette. Het contact harerzijds verliep hoofdzakelijk via gebaren en blikken die in uiterste gevallen werden uitgebreid met vragen en antwoorden via de Directrice.
Na verloop van enkele maanden bevorderde de Directrice mij van gewone klant tot bijzondere klant, hetgeen betekende dat ik glazen mocht ophalen en na sluitingstijd de vloer aanvegen in ruil voor drank en nachtelijk nablijven met het personeel. Tot het gezelschap bijzondere klanten behoorde ook Cathy Camper, van oorsprong Engelse, die zich kleedde zoals voorheen haar landgenote M. Radclyffe Hall, een notoire lesbienne en auteur van het boek The Well of Loneliness, een boek dat in de geschiedenis van de censuur even beroemd is als in de lesbische subcultuur. In het shagrokende gezelschap van spijkerbroeken, tuinbroeken, legerbroeken en harembroeken was Cathy in haar dure Italiaanse mannenpak met hoed, haar Dupont-aansteker, haar Benson & Hedges-sigaretten, een opvallende verschijning. Zij had sociale psychologie gestudeerd en zich gespecialiseerd op het gebied van trainingen aan de medemens in seksuele nood, maar na het behalen van haar titel sloot zij zich aan bij ons vrouwencollectief om, zoals zij zelf zei, ‘het groepsproces te bewaken. ’ Zij deed dat door het organiseren van opwindende avonden en middagen zoals de beroemde moederdag ter bevordering van het moeder-dochter contact, die haar na afloop een geheel nieuw patiëntenbestand opleverde, of het uitnodigen van arbeidersmeisjes van de streekschool om de kloof tussen de sociale klassen te overbruggen. Deze meisje verlieten na de gezellige middag geheel gesterkt in hun vooroordelen (‘dat zijn geen vrouwen maar kerels’) het café.
De Erotische Avond
Het klapstuk en hoogtepunt in Cathy’s carrière was de Erotische Avond in de Grot. Toen het merendeel van de feministen alleen nog maar demonstreerde, theoretiseerde, actie voerde, bedrijven en tijdschriften oprichtte, de Melkweg in Amsterdam nog niet dacht aan een Festival van de Verleiding, een aantal vrouwelijke journalisten over de ruggen van diezelfde feministen een carrière bij linkse kranten en weekbladen opbouwde, repeteerde Cathy samen met het Grijze Kind wekenlang in haar kamer haar avondvullende erotische programma. Zij had om in de juiste stemming te komen haar kamer herschapen in een soort damesbordeel: langs de wanden en van het plafond hingen lange stroken rood crêpepapier, op de vloer en op haar bed lagen dikke bontvachten, overal stonden spiegels, er hing een zware geur van dure parfum en de kamer was, ook overdag, verlicht door fluorescerende en rode lampen.
Cathy had mij gevraagd de diverse onderdelen van de Erotische Avond aan te kondigen en omdat ik nu dichter dan ooit in de nabijheid van het Grijze Kind was, begon haar doventaal mij steeds meer op de zenuwen te werken. Ik wist niet hoe haar zwijgen moest worden doorbroken. Zij zou niet het initiatief nemen omdat zij haar belofte wilde houden en ik was te koppig om alsnog ongelijk te bekennen. Zeker nu wij samenwerkten, werd het spel onverdraaglijk en de omgeving kreeg steeds meer de functie van intermediair toebedeeld.
Voor de Erotische Avond had heel potteus en feministisch Nijmegen, van getto tot universiteit, een deftige uitnodiging ontvangen. De Directrice serveerde in een oversized herencolbert met stropdas bij binnenkomst zoutjes in de vorm van borsten en andere vrouwelijke delen die bij elke bakker te krijgen zijn, maar die nu, in deze erotische context bij menigeen ineens diepe verontwaardiging (bah, seksistisch!) wekten. Hetzelfde lot viel ten deel aan de schalen waarin op artistieke wijze fel gekleurde zuurstokken en rode zuurballen waren geschikt. Een enkeling verliet de kelder al voordat het programma was begonnen. De beide artiesten lazen erotische gedichten en verhalen voor, zongen zwoele liederen in avondjurk, lagen naakt in bontjassen, hielden een kuise striptease, aten op wellustige wijze een fruitschaal leeg, streelden het publiek met boa’s en veren. Naarmate de avond vorderde en hun acts steeds vrijmoediger werden, verlieten meer vrouwen de zaal. Als eerste verliet na de pauze het overkoepelende orgaan van academische vrouwen (O-VARIA ) het café. De dames lardeerden hun pauzevertoog met voor het merendeel van het publiek onbegrijpelijke termen uit de boeken van de heren Lacan, Foucault en Derrida, overgoten deze met de cerebraal-erotische damessaus van Irigary, en besloten hun discours met het revolutionaire voorstel Wina Born** op te nemen in de feministisch-erotisch verantwoorde literatuur. Daama begon de groep Vrouwen tegen Sexueel Geweld en Pornografie – waarin het anti-virus zich ongemerkt had uitgebreid tot een anti-houding ten opzichte van alle vormen van seksualiteit door de voortdurende confrontatie met de perversiteiten van de heteroseksuele cultuur – zich te roeren. Midden onder de voorstelling liep de groep, met medeneming van het belastende materiaal, de zoutjes en het kermissnoepgoed, en onder het uitroepen van hun collectieve kreet: ‘Nou, dat vind ik wel moeilijk hoor’ (hun eufemisme voor een diepe afkeer en veroordeling van het gebodene), luid stampend de trap op naar boven.
Zelfs de vrouwenbreibrigade die haar agressie altijd in toom hield door waar dan ook, in vergaderingen, demonstraties, etcetera, te breien, liet rechts achter in de zaal een driftiger getik van haar naalden horen.
De Directrice klapte opgetogen in haar handen. De avond was nu echt geslaagd en het handjevol dat overbleef mocht het historische moment beleven dat een van de aanwezigen, geheel overstuur van drank en emoties, zich uitkleedde en zich tot diep in de nacht liet beschilderen waarna zij naakt en onder luid gezang in triomf naar huis werd gedragen.
Ik bleef, zoals gewoonlijk, achter om samen met anderen de kelder in oorspronkelijke staat te herstellen en de avond nog eens haarfijn door te spreken. Door de drank, de verhitte avond, de ruzies, het liederlijke plezier hadden wij onze normale controle verloren en het Grijze Kind en ik waren elkaar, van ondraaglijke spanning, bijna in de haren gevlogen als de Directrice niet had ingegrepen. Zij schonk vier glaasjes jenever in, sommeerde ons naar een hoekje, gaf ons elk een glaasje, zei: ‘Opdrinken en vlug een beetje’, gaf ons het andere glaasje en zei op nog beslistere toon: ‘En nou praten, verdomme.’ Van schrik begonnen wij tegelijk te praten. We praatten tot het ochtendgloren, praatten op weg naar de Directrice haar flat en bezegelden deze nieuwe ontwikkeling met de harmoniumklanken van de Directrice en een urenlang driestemmig gezang van een complete liederenbundel de H. Maagd toegewijd.
Na deze gedenkwaardige avond – jaren later zullen wij velen van de toen verontwaardigde vrouwen flirtations zien aangaan met de SM-scene – trok Cathy zich uit het openbare lesbische leven terug. Zij liet haar hoofd kaalscheren, haalde haar jurken uit de kast en vertrok uit heimwee naar een van de Waddeneilanden waar zij als serveerster ging werken. Na enige tijd ‘trouwde’ zij daar met een heteroseksuele vrouw, moeder van vier kinderen, die zij aanvankelijk therapeutische hulp had geboden. Jaren later keerde zij, weer alleen, terug naar Nijmegen. Via het Arbeidsbureau probeerde zij, zoals vele andere afgestudeerden, een baan als schaapherder te krijgen maar belandde uiteindelijk met een oude geliefde in een eengezinsdoorzonflat waar zij zich begon voor te bereiden op een come back als directeur in het bedrijfsleven via een onafzienbare reeks cursussen en trainingen in management en marketing. Those were the days, Eduard. Zoals voor Cathy Camper de Erotische Avond een hoogtepunt en eindpunt was van haar opzienbarende optreden in de feministische cultuur, zo was deze avond voor het Grijze Kind en mij het begin van een vriendschap die nu al jaren duurt. Nu weet je wat ik deed
in dat saaie, en volgens onze ouders nette, Nijmegen terwijl jij in het opwindende Amsterdam, volgens onze ouders het Sodom en Gomorrah van Nederland, op je zolderkamer Schopenhauer en Nietzsche bestudeerde en Céline herlas.
* Dit fragment is gebaseerd op ervaringen in De Pottengrot, de lesbische zondagavonden in de kelder van café De Plak te Nijmegen. De Pottengrot werd in 1979 geïnitieerd door Ineke Zijlmans (Huntin’ Hubertine) en Jonne Linschoten (Bobby). Later werd ik ook een van de bardames/jongens (Daniel).
** Wina Born (1920-2001), de moeder van de Nederlandse gastronomie.
De Notre Dame en de Misérables
Het is dinsdag 16 april. Gisteren om 19.00 kwamen de berichten binnen over de brand van de Notre Dame in Parijs. Ik sta op het Gare du Nord en loop naar buiten richting de bus. Op straat het gewone drukke gedoe van auto’s en bussen die af en aan rijden, wat duistere types die voor de ingang van het station hangen, en zwervers met tandeloze monden die om geld vragen. In een zijstraat ligt in een portiek onderuit gezakt een man in zijn eigen pis met rondom zich heen een kartonnen beker, plastic afval en lege papieren zakken. Ik voel me beroerd omdat ik er zo langs loop.
Even later kijk ik op de computer naar beelden van gisteren. In de straten en op de kades rond de Notre Dame wordt gehuild, gebeden, verbijsterend, gefascineerd gekeken, er wordt woede geuit. De hele stad is uitgelopen en ook alle hoogwaardigheidsbekleders (o.a. Macron en Hidalgo, de burgemeester van Parijs) bevinden zich op straat om de Notre Dame die in brand staat met eigen ogen te zien. Met eigen ogen te zien of zij blijft staan, zeker nadat de spitse toren is ingestort, of nog zal staan nadat de brandweerlieden het vuur hebben bedwongen. Een groot deel van de kathedraal heeft het overleefd, o.a. de twee karakteristieke klokkentorens.
De Notre Dame is het symbool en het hart van Parijs, de 800-jarige Oude Dame, symbool van het onverwoestbare christendom, zij behoort tot het werelderfgoed en miljoenen touristen bezoeken haar. Schrijvers en kunstenaars brachten haar in beeld en geschrift onder onze aandacht en zij is deel van de Europese geschiedenis.
Maar zij is meer. Zij is ook gevoel, emotie. In Le Parisien van vandaag (17 april) komt een deskundige op het gebied van emoties aan het woord: ‘Dit wordt ervaren als een intiem drama, het is niet zomaar een gebouw dat in brand staat. De Notre Dame wordt als onverwoestbaar ervaren. Als de Notre Dame zou verdwijnen, dan kan alles verdwijnen. Deze brand confronteert ons met onze kwetsbaarheid.’
Maar dat willen we niet, is blijkbaar onverteerbaar, dus komt er binnen 24 uur een bedrag van 750 miljoen op tafel om de Notre Dame te redden. Liever gezegd er komt 750 miljoen op tafel om onze eigen kwetsbaarheid toe te dekken. Het is prachtig om te zien hoe eensgezind mensen in actie kunnen komen en hoe deze brand ons met elkaar verbindt. Wij zijn op ons opperbest in, maar vooral na rampen. Maar de schaduw volgt ons of zoals de Franse Olivier Pourriol twitterde: (vertaling) Victor Hugo bedankt alle vrijgevige donateurs die bereid zijn de Notre-Dame de Paris (Franse titel van Hugo’s boek) te redden, en stelt hen voor hetzelfde te doen voor Les Misérables (ander boek van Hugo). 8,8 miljoen armen in Frankrijk. Zie ook de tijdlijn op FaceBook van Virginie Sanders voor commentaar op deze giften (het grootste deel van miljardairs) en verwijzing naar Le Monde. Ik denk aan die honderden mensen in de portieken en in kartonnen behuizingen langs de ring van de stad.
Zelf ben ik helemaal niet dol op kathedralen maar toch ben ik er binnen geweest en ben ik onder de indruk van die enorme kolos en vooral van de invloed op gelovigen die zich uit in de talloze kaarsen die worden aangestoken bij de diverse heiligen. Zelf doe ik dat ook in naam van mijn moeder bij de Heilige Antonius van Padua, de heilige van de gevonden voorwerpen (H. Antonius, beste vrind, zorg dat ik mijn sleutels vind) voor wie mijn moeder een hartstochtelijke liefde koesterde. Vaak loop ik over het plein aan de voorkant om op de linkeroever naar de historische boekhandel Shakespeare & Company te gaan. Als ik dan in gezelschap ben, sta ik stil bij het westelijk voorportaal en wijs op het beeld van Synagoga en daarnaast het beeld van Ecclesia. De twee vrouwenfiguren symboliseren het jodendom en de kerk. Synagoga’s ogen zijn geblinddoekt door een slang, haar staf is gebroken en haar kroon ligt op de grond. Ecclesia is majestueus met een kroon op haar hoofd, staf en een kelk in haar hand. De kerk als triomfator over het vertrapte en door de kerk vernederde en vervolgde jodendom.
De tijd van de jodenvervolgingen zijn voorbij en de Notre Dame mag wat mij betreft eeuwig blijven bestaan mede als getuige van een geschiedenis die haar enorme schaduwzijden heeft. Maar ik vrees dat de meeste mensen die de kathedraal bewonderen daar geen boodschap aan hebben. Die zijn liever blind dan ziende. Dat geldt ook voor de grote gulle gevers die hun naam op een plaquette zullen zien staan in de gerestaureerde Notre Dame, en die zich ongetwijfeld per taxi of privé-chauffeur door hun mooie stad laten vervoeren terwijl ondertussen de Misérables in hun eigen pis in de portieken liggen.
Als we ons door deze brand realiseren dat niets eeuwig bestaat, dat we altijd kwetsbaar zijn, dat we onze blinddoeken moeten afgooien, dat schoonheid tijdelijk is, en we ook als er geen ramp is we iets kunnen doen aan de wereld om die voor zoveel mogelijk mensen een betere plek te maken, dan heeft de brand werkelijk zin gehad.
Nashville Verklaring: een gevaarlijk manifest
Nashville was voor mij altijd de stad en de plek die ik associeerde met de super heteroster Dolly Parton met haar onvergetelijke muziek, hoog kapsel en royale boezem en de potteuze K.D. Lang die de country-muziekwereld op stelten zette door met kortgeknipt haar en stevige laarzen onder haar countrystyle-rok over het podium van de Grand Ol Opry te banjeren.
Maar nu is er een nieuwe, minder fijne associatie bijgekomen: The Nashville Statement. Het een verklaring die in 2017 in Nashville is opgesteld door evangelische christenen en die in Nederland recent is vertaald en is ondertekend door 250 personen (meest dominees) en ook door Kees van der Staay, lijsttrekker van de SGP en lid van de Tweede Kamer.
De commotie die deze week over deze verklaring is losgebarsten wordt door bijbelgetrouwe christenen naar alle waarschijnlijkheid gezien als bewijs voor alles wat zij beweren in hun verklaring. Er wordt gesproken over de ‘homolobby’ (hier gaat al een belletje rinkelen) die ons allen in het verderf zou storten. In onze wereld van vrije meningsuiting mag ieder zeggen wat zij of hij wil, dus waarom zouden de bijbelgetrouwe christenen dat niet mogen? Dat mag maar dan moeten de opstellers van die verklaring niet verbaasd zijn als ze van alle kanten op hun falie krijgen. Zij krijgen niet alleen op hun falie van vele medechristenen maar ook van andersoortige gelovigen en seculieren (zij die geloven dat zij niet geloven). Vanuit een menselijk oogpunt is de verklaring een voorbeeld van uitsluiting en het veroordelen van een deel van de mensheid. Binnen de eigen christelijke gelederen waar door de jaren heen langzamerhand begrip en discussie is ontstaan over homoseksualiteit, transgender, feminisme en gender, wordt nu de klok teruggedraaid met alle rampzalige gevolgen van dien. De groep die de verklaring omarmt mag dan marginaal zijn zoals Margriet van der Linden opmerkt in een interview, zij merkt daarbij meteen op, en zij spreekt uit ervaring, dat de impact van deze verklaring op het leven van een mens, zeker van een kind in die kringen, enorm is en in de meeste gevallen verwoestend.
Terug naar de tekst van de verklaring. In het voorwoord wordt geconstateerd dat we in een historische overgangssituatie zitten. De westerse cultuur is postchristelijk geworden en is bezig om op ingrijpende wijze een nieuwe invulling te geven aan wat het betekent mens te zijn. Ja, dat is een rake constatering maar dan komt het: ‘Over het geheel genomen ziet de geest van onze eeuw niet langer de schoonheid van Gods bedoeling met het mensenleven en verblijdt zij zich daar ook niet meer in.’ Het is nu juist opmerkelijk dat de geest van onze eeuw juist meer schoonheden is gaan zien dan voorheen. Persoonlijk ben ik als feministe en lesbo meer vreugde en schoonheid gaan zien in het leven en verblijd ik me dat ik geboren ben in deze opwindende historische overgangstijd. ‘Menigeen ontkent dat God mensen heeft geschapen tot Zijn eer en dat Zijn goede doeleinden voor ons ook betrekking hebben op ons persoonlijke en lichamelijke ontwerp als mannelijke en vrouwelijk.’ Het menselijk zelfverstaan als mannelijk en vrouwelijk zou geen deel meer vormen van Gods mooie plan, maar is een uiting van iemands eigen autonome voorkeur. Met dat laatste lijkt me niets mis, maar dan komt het: ‘Op deze wijze wordt de weg tot volle en blijvende vreugde middels Gods goede ontwerp voor zijn schepselen vervangen door het pad van kortzichtige alternatieven die vroeg of laat het menselijke leven ruïneren en God onteren.’
Laten we het concreet houden: ik zou dus met mijn levenswijze (en daar hoort ook mijn feminisme bij) Gods ontwerp bezoedelen en bovendien het menselijk leven ruïneren. Dat is een uiterst kwalijke beschuldiging die zich bovendien beroept op een God die de mijne niet is. Mijn God heeft de mens geschapen in al zijn variaties en kleuren, een mens altijd in beweging. De bekrompenheid om je te beroepen op een bijbels Godsbeeld dat al lang uitbreiding heeft gekregen van andere Godsbeelden is in mijn ogen gedateerd. Het even verderop in de verklaring nog eens benadrukken dat in deze verklaring getuigenis wordt gegeven voor het ware verhaal, is van een ongehoorde arrogantie. Kortom alle verhalen van andere geloofstradities of andere interpretaties van christelijke verhalen zijn niet-waar.
Na het voorwoord volgende de verschillende Artikelen die voorspelbaar voortvloeien uit het voorwoord: o.a. het huwelijk als alleen een levenslange verbondsrelatie tussen éen man en éen vrouw, geen seks buiten het huwelijk, man en vrouw zijn verschillend maar als personen gelijkwaardig, seksuele gelijkgeslachtelijke aantrekkingskracht is geen onderdeel van Gods oorspronkelijke schepping, homoseksuelen kunnen een vruchtbaar leven leiden mits rein (dus afzien van seksualiteit), het is zondig om homoseksuele onreinheid of transgenderisme goed te keuren, de genade van God in Christus geeft zowel vergeving en kracht om zondige verlangens te doden.
Het lijkt of de historische overgangssituatie met al zijn nieuwe bevindingen op religieus (o.a. nieuwe interpretaties van Bijbelpassages), natuurwetenschappelijk en sociaal wetenschappelijk gebied (o.a. over het verschil tussen sekse en gender) geheel zijn voorbijgegaan aan de evangelische christenen in de USA en hun christelijke sympathisanten in de diverse landen. Dat zouden we makkelijk kunnen afdoen door hen af te schilderen als een stel malloten, maar dat is te makkelijk. Als er ook maar éen christelijke LGBTQ-persoon hierdoor in de moeilijkheden komt en haar of zijn leven wordt geruïneerd, is dat de grootste zonde die een mens kan begaan. Daarom alleen al zou je de verklaring moeten afwijzen. Juist omdat zo’n verklaring/statement/declaration in steen gebeitelde uitspraken bevat.
Kees van der Staay beweert dat de Verklaring geen anti-homo manifest is. In het nawoord van de Verklaring lezen we: ‘Zij die bij zichzelf een homoseksuele gerichtheid herkennen of worstelen met hun geslachtelijkheid, mogen weten in de christelijke gemeente een volwaardige plaats te hebben.’ De zonde (zijn wij niet allen zondaars?) kan door zelfverloochening (onthouding) en Gods genade worden overwonnen. Onze identiteit ligt niet in onze seksualiteit maar in onze verhouding tot Christus. Kees van der Staay en alle anderen die achter de Nashville verklaring staan laveren handig tussen schijnmededogen (een volwaardige plaats), zalvend erbarmen (alsof homo’s een enge ziekte hebben) en de ontering van God door zonde en verderf. Maar als je verder in de wereld rondkijkt dan zie je dat deze verklaring wel degelijk tot anti-homo beleid en discriminerende praktijken en geweld kunnen leiden. In 2013 publiceerde Amnesty International een rapport over de verontrustende opmars van homofobie in 37 van de 54 Afrikaanse landen. Dat komt mede door de groeiende invloed van evangelische christenen en de pinksterbewegingen. Jaarlijks gaan er duizenden gesponsorde Amerikaanse zendelingen naar Afrika om het anti-homo-woord van God te verkondigen en het woord ‘homolobby’ (vanuit het Westen komend) te gebruiken om daarmee ook in te spelen op anti-koloniale tendensen. De anti-homo activiteiten zijn dus al fors gaande en de Verklaring uit 2017 zal alleen maar meer olie op het vuur gooien.
Ja, iedereen mag zeggen wat hij wil, maar het is naïef te denken dat alles wat je zegt en zeker als je dat in een gezaghebbend stuk schrijft geen desastreuze gevolgen kan hebben zoals in het geval van de Nashville Verklaring. Met deze Verklaring zullen ook andere fundamentalisten die anti-homo, anti-trans en anti-feministisch zijn, op de loop gaan. Het definiëren van je eigen identiteit (in dit geval de christelijke) door het discrimineren van anderen en dit ondersteunen met de bijbel of het evangelie is een krachtig middel. De christenen hebben in dit opzicht een kwalijke historie m.b.t. joden, zwarten en afvalligen (ketters) en die dreigt zich te herhalen maar nu met andere groeperingen. Het is daarom ook zo verbijsterend om de opmerkingen te lezen van de iniatiefnemer van de vertaalde Nashville Verklaring, Piet de Vries (o.a. werkzaam aan de VU te Amsterdam): ‘We moeten een geluid laten horen. Toen de nazi-ideologie zich opdrong, zwegen de kerken. Nu dringt de genderideologie zich op en zwijgen de kerken weer te vaak.’
Wel wel, hoe dapper en moedig kun je zijn na de oorlog en wat een foute vergelijking! Mijn God gruwt van het zwijgen tijdens de nazi-jaren, maar zal zeker ook gruwen van wat mijn medemensen wordt aangedaan in naam van de Nashville Verklaring.
Feministische archeologie: Maurycy Gottlieb en de Grote Verdwijntruc
Het leven van voorlopers gaat niet altijd over rozen. Zo bracht Rachel Carson al in de jaren zestig het onverantwoorde gebruik van pesticiden in haar boek Silent Spring onder de aandacht. Het boek kreeg veel lezers maar het duurde nog lang voordat haar gelijk doordrong tot in de vezels van de samenleving. We zijn meer dan vijftig jaar verder en ondertussen is de schade niet te overzien en wordt er krachtig actie gevoerd om het tij van vernietiging, snel gewin en de macht van de farmaceutische gifboeren te keren. Zo gaat het altijd. Er bestaan geen uit het niets komende revoluties, alles wordt al lang ervoor voorbereid zoals ook de status quo ooit is begonnen als revolutie. Pesticiden die grotere oogsten beloofden en dat waarmaakten maar zonder dat wij de echte prijs wilden/willen betalen en waarover de Cassandra’s de mond werd gesnoerd .
Terecht klaagt Karin Spaink in haar column van 10 oktober over de stelling dat #metoo een recente openbaring zou zijn. Veertig jaar geleden was Spaink betrokken bij het mee ontwikkelen van beleid tegen seksueel geweld. De PSP vroeg de regering toendertijd een samenhangend beleid te ontwikkelen, en dat tot prioriteit te verheffen. Die motie werd met grote meerderheid aangenomen. Nee, niet alleen veertig jaar geleden, je kunt rustig zeggen meer dan bijna vijftig jaar geleden was seksueel geweld al een van de speerpunten in de Tweede Golf. Vrouwen spraken onder elkaar over wat zij hadden ervaren, er werden belangrijke onderzoeken gedaan, er werd gestudeerd en geanalyseerd en er werden artikelen geschreven over dit verzwegen gigantische probleem.
We waren voorlopers en nu is dan eindelijk de bom gebarsten en is er een wereldwijde gifbelt opgegraven. Zo gaat het altijd en daar kun je zoals Spaink moe van worden (ik zelf heb er ook wel eens last van), maar het is ook verheugend dat wij nog meemaken dat er zo’n enorme golf van bewustzijn over dit onderwerp gaande is en dat ook meer mannen dan voorheen zich op een goede manier in de strijd werpen.
Vrouwen een rol toekennen of in het gunstigste geval drie: moeder, maagd of hoer, lijkt in onze samenleving niet meer van toepassing, maar wie wat nauwkeuriger kijkt en zeker elders in de wereld, ziet dit drietal nog overal, ook al werkt een vrouw. De hardnekkige beelden zijn in ons collectief geheugen opgeslagen en door middel van cultuur, politiek en religie worden die beelden meestal in stand gehouden. Die beelden zijn soms mooi, inspirerend maar nog vaker normerend. Zij geven weer hoe wij (vrouwen en mannen) naar vrouwen kijken en behoren te kijken. Door de eeuwen heen is die blik vrijwel exclusief een mannelijke geweest. Daarom zit alles zo diep, zowel bij vrouwen als mannen, en is er een gestage revolutie van voorlopers en feministische archeologen nodig om uiteindelijk iets te veranderen.
Een mooi voorbeeld van hoe stuitend en ingewikkeld het blootleggen van de mannelijke blik kan zijn, vond ik in een artikel uit 2006 van Pnina Lahav, ‘A Chandelier for Women. A tale about the Diaspora Museum and Maurycy Gottlieb’s ‘Day of Atonement’ – Jews praying on Yom Kippoer’ dat ik van een vriendin kreeg.
Ah, ik zie het al, zal de oplettende beschouwer opmerken, vrouwen op het balkon in de synagoge. Maar dat laten we even rusten want er is meer te vertellen.
Dit schilderij is heel bekend in de Joodse wereld. Het geeft een blik in de Joodse wereld in Polen in de late negentiende eeuw. Mannen, vrouwen en kinderen in de synagoge op Grote Verzoendag. Zo modern zag die joodse wereld van de 19e eeuw er toen ook uit en vrouwen nemen op dit schilderij een prominente plaats in zoals zij dat deden in die gemeenschappen. We weten zelfs enkele namen van de vrouwen die model stonden. O.a. de toenmalige verloofde van Gottlieb (Laura Rosenfeld) en haar moeder (rechtsboven). Ook al zitten de vrouwen op het balkon, zij maken substantieel deel uit van het schilderij. Zij zien er voor die tijd modern uit en hebben het gebedenboek in de hand.
Wat Gottlieb niet kon bevroeden is hoe zijn schilderij onderwerp zou worden van een heftige controverse tussen het Diaspora Museum van Tel-Aviv en een aantal feministen onder wie Dafna Izraeli, professor in de sociologie aan de Bar-Ilan Universiteit. Izraeli is gestorven maar Pnina Lahav heeft het hele verhaal in een uitgebreid artikel beschreven.*
We spreken over de jaren tachtig en negentig en in de Israëlische maatschappij is de gelijkheid van vrouwen ook een onderwerp waarover wordt gesproken. Het Diaspora Museum stelde in die tijd een collectie samen rond zes thema’s en Izraeli constateerde dat het Museum in zijn presentaties de rol van vrouwen in de cultuur en geschiedenis marginaliseerde. Het meest bijzondere was de creatie van een bijzondere audio-visuele ervaring in een donkere ruimte die uiting moest geven aan het gevoel van de ‘Days of Awe’, de Hoge Feestdagen, waaronder Yom Kippoer. Op een van de muren was een reproductie te zien, een grisaille (schildering in grauwtinten), van Gottlieb’s beroemde schilderij. Tot verbijstering van Izraeli waren de vrouwen op het balkon verdwenen en in plaats daarvan hing er een kroonluchter. Het artikel van Pnina Lahav over de strijd die er vervolgens werd gevoerd en de argumenten die ter verdediging werden aangedragen door de verantwoordelijke personen en het museum zijn even verbijsterend als de verdwijning van de vrouwen zelf.
Een kleine greep uit de argumenten:
‘We hadden nog geen kennis en bewustzijn van feministische ontwikkelingen.’ Dat lijkt me sterk en alsof dat je vrij pleit van zomaar een kunstwerk verminken.
‘We hebben een nieuw kunstwerk gemaakt met de grisaille.’ Alsof je zomaar een kunstwerk mag veranderen.
‘We wilden de personen op de voorgrond vanwege hun kavana (vroomheid en de heiligheid van het gebed) beter laten uitkomen.’ Dus daarvoor mag je een kunstwerk verminken en de vrouwen die ongetwijfeld ook kavana bezitten verwijderen.
‘Het schilderij was niet representatief genoeg.’ Lees: voor een nostalgische shtetl visie. Gottlieb zou niet de realiteit hebben geschilderd. Dus passen wij het aan aan onze realiteit. Daarom mag je een modern schilderij gebruiken en de ongewenste elementen verwijderen. Dat heet citeren in het artistieke jargon.
O ja, en nog wat: ‘die vrouwen zitten waarschijnlijk te roddelen. Er kijkt er maar een in het gebedenboek.’ Zij zijn bezig met onspirituele zaken terwijl de mannen met het hogere bezig zijn. Het is dus niet meer dan normaal dat die lage wezens worden verwijderd.
Diverse belangrijke feministen worden ingeschakeld om hun visie te geven, maar in 1993 hangt het vermaledijde werk er nog steeds. Er worden zelfs vragen in het parlement gesteld en de conclusie was dat het museum een sectie van de tentoonstelling, waar de grisaille te zien was, sloot en uiteindelijk werd de grisaille verwijderd. Natuurlijk had het museum in een groots gebaar het origineel kunnen ophangen (eventueel naast de grisaille) maar dat zou niet stroken met hun visie en er was waarschijnlijk ook onwil om te buigen voor de ijzersterke argumenten van de feministen.
De verontwaardiging bij het grote publiek betrof vooral de verminking van een kunstwerk en minder de verwijdering en marginalisering van de vrouwen. Maar dat was wel de essentie voor de feministen die dit onderzoek verrichten, en zij kunnen alleen maar geprezen worden in hun volharden om de waarheid boven tafel te krijgen en alle schijnargumenten (zowel van betrokken mannen en vrouwen van het Museum) in een grondige analyse te weerleggen. De kroonluchter die hoort te verlichten, heeft in dit geval vooral veel verduisterd.
De gerechtvaardigde conclusie kan alleen maar zijn dat het weglaten van de vrouwen in het schilderij van Gottlieb een aggressieve en gewelddadige handeling was en bovenal een uiting van verzet tegen verandering en modernisering.
Op de vrouwengalerij van het schilderij speelt zich nog een ander verhaal af. Want wie zijn die 19e eeuwse vrouwen? In ieder geval zit er mevrouw Gottlieb, Maurycy’s moeder en Laura Rosenfeld en haar moeder.
Laura Rosenfeld heeft uiteindelijk haar verloving met Gottlieb verbroken en zijn hart gebroken. Hij stierf op 23 jarige leeftijd. Laura trouwde met de rijke bankier Henschel. Na zijn dood (zij was dertig jaar met hem getrouwd en had vier dochters) heeft zij een geheel eigen carrière opgebouwd. Zij ging in de zorg voor armen en had contact met de feministen van haar tijd en hield zich bezig met de opvoeding van jonge meisjes. Weliswaar om hen krachtig, bewust en dienstbaar te maken voor het gezinsleven, maar in ieder geval niet om hen tot huissloof en huisslavin op te voeden. Zij werd bekend onder de naam Mutter Henschel. Zij is de overgrootmoeder van moederszijde van Christine Cornelius (haar achterkleinkind), die mij het artikel over Gottlieb’s schilderij gaf. Haar ouders boden Andreas Burnier in Eindhoven haar eerste onderduikadres. Een cultureel en intellectueel geïnteresseerd gezin (de vader, Peter Cornelius zat in het verzet) waarin zij zich als een vis in het water voelde en waarin zij helaas maar kort kon verkeren. In 1951 zal de echtgenoot van Andreas Burnier, Emanuel Zeylmans van Emmichoven, lid van Castrum en uitgever van het tijdschrift Castrum Peregrini* een nummer wijden aan Mutter Henschel. Hoe wonderlijk zijn de wegen van de geschiedenis!
Het opgraven van verborgen schoonheid en ellende en alles in het licht brengen is een taak die zich eindeloos zal herhalen en die we onvermoeibaar moeten voortzetten omdat het scheppen van een nieuwe cultuur niet kan zonder feministische archeologie. Je kunt niet voortbouwen zonder fundament. Een fundament dat is gelegd door diverse vrouwenbewegingen maar ook door veel individuele vrouwen als Rachel Carson, elke vrouw die haar mond opent voor #metoo, Els Kloek met haar twee monumentale werken 1001 vrouwen en de individuele 2002 vrouwen die zij heeft opgegraven uit de Nederlandse geschiedenis*, Karin Spaink die samen met anderen in de PSP beleid heeft ontwikkeld tegen seksueel geweld. Pnina Lahav en Dafna Izraeli die zo veel tijd en energie hebben gestoken in het analyseren van wat ook afgedaan had kunnen worden als een onbeduidend incident, of in het geheel niet zou zijn opgemerkt in een andere tijd. Maar ook werk verricht door minder voor de hand liggende vrouwen als Mutter Henschel, die de vrouwen in haar familie en daarbuiten, weliswaar in de geest van de tijd, krachtig en zelfbewust heeft gemaakt, en zo iemand als Maurycy Gottlieb die de wereld heeft weergegeven zoals hij die heeft gezien, een voorbode van moderniteit.
Vele stappen, het gestaag doorploegen maakt de grond rijp voor nieuwe ontwikkelingen en voor een rechtvaardigere wereld. Onze argumenten en analyses kunnen het denken beïnvloeden maar de meeste mensen worden gedreven door emoties en daar kan de rede vaak niet tegenop. We zullen ook de harten moeten winnen en daar is veel tijd en uithoudingsvermogen voor nodig.
- De historische mannenclub van Castrum Peregrini en hun leermeeester Wolfgang Frommel worden, na vele getuigenissen die er niet om liegen, in een kwalijk daglicht gesteld wegens seksueel misbruik door met name Frommel onder het mom van ‘pedagogische eros’. Destijds was Castrum een gerespecteerd cultureel gezelschap met een eigen tijdschrift waarvan Emanuel Zeylmans van Emmichoven de uitgever was.
- Pnina Lahav, ‘A Chandelier for Women. A Tale About the Diaspora Museum and Maurycy Gottlieb’s ‘Day of Atonement’ – Jews Praying on Yom Kippur.’ Project Muse. Israel Studies 11,1 (2006) 108-142.
- Recent verscheen het tweede deel en naar aanleiding van deze publicatie is er een tentoonstelling in het Amsterdam Museum die vorige week werd geopend door Koning Willem Alexander. Dat onderstreept het belang van deze uitgave.
Aretha Franklin (1942-2018) en James Baldwin (1924-1987)
Vandaag (16 augustus) hoorde ik het bericht dat Aretha Franklin is overleden. Haar stem kennen we van gospels, inauguraties van Amerikaanse presidenten en haar stem hoorden we bij de begrafenis van Martin Luther King. Aretha Franklin zong Amazing Grace, Respect, Think and Natural Woman met een goddelijke stem maar waarin ook het politieke doorklonk. Wie vergeet dat haar stem ook een uiting was van de pijn die de zwarten, voormalige tot slaaf gemaakten al eeuwen ervaren, vergeet een belangrijk deel van de geschiedenis, die ook de onze is.
Op zondag 5 augustus 2018 luisterde ik naar het VPRO programma OVT op NPO1 waar in het boek van James Baldwin, The Fire Next Time (Vertaling: Niet door water maar door vuur) werd besproken door Xandra Schutte, Stephan Sanders en Henriëtte Duurvoort. De twee essays in het boek dateren uit de jaren zestig en zijn opgenomen in de serie ’18 klassiekers om het heden te begrijpen’, een reeks uitgekozen door De Groene.
In 1863 wordt de slavenij officieel afgeschaft in de Verenigde Staten en meer dan honderd jaar later is er nog steeds een grimmige strijd gaande en is het goed dat Baldwin en zijn scherpzinnige werk opnieuw in de aandacht komen. Als we denken dat het hier in Nederland nogal meevalt in vergelijking met de VS heeft men deels gelijk, maar wie de discussies over Alledaags racisme (Philomena Essed), White Innocence (Gloria Wekker), het Slavernij Monument en Slavernij Museum, en zwarte piet heeft gevolgd, weet wel beter. Officieel werd ook in Nederland de slavernij in 1863 afgeschaft, maar die slavernij onttrekt zich nog steeds aan ons oog. Net zoals ons koloniale verleden in de Oost en de West een voetnoot in de geschiedenis dreigt te worden als we er geen aandacht aan besteden in het onderwijs.
Het boek van Baldwin heet The Fire Next Time en slaat op een passage uit Tenach/Het Eerste Testament (denigrerend wel het Oude Testament genoemd) en het Nieuwe Testament. In Genesis (het eerste boek van Tenach) hebben Noach en zijn Ark de grote watervloed overleefd en God sluit een nieuw verbond met alle overlevenden, mensen en dieren (elk levend wezen) en het teken van dit verbond is de regenboog die tussen de wolken verschijnt. God belooft dat er nooit meer een watervloed zal komen om de mensheid te vernietigen. Maar in het Nieuwe Testament wordt daarop verder geborduurd en lezen we in de Tweede brief van Petrus: weliswaar beloofde God niet meer de mensheid te straffen met een watervloed, maar hij beloofde niets over een eventueel vuur dat de totale vernietiging zou kunnen brengen. Vervolgens profeteert Petrus dat op de Dag des Oordeels de goddelozen ten onder zullen gaan aan een alles verzengend vuur.
In de wat voorheen een spiritual slave song werd genoemd maar nu African-American gospel ‘Mary Don’t You Weep’* komen de twee bronnen samen: ‘God gave Noah the rainbow sign,/No more water, the fire next time.’
Na de uitzending van OVT luisterde ik via youtube (zie mijn FB pagina) naar het lied vertolkt door Aretha Franklin. Het is de vraag of de witte Amerikanen de boodschap die verborgen ligt in dit lied hebben begrepen. Baldwin (zoon van een predikant) waarschuwt met zijn titel The Fire Next Time wat er zou kunnen gebeuren als aan de raciale strijd (hij schreef zijn boek in de jaren zestig) geen einde zou komen.
De jazz, de blues, de gospels, wij genieten van die vitale muziek maar dreigen de pijn van de geschiedenis te vergeten waaruit deze muziek is voortgekomen.
De gevolgen zijn nog steeds zichtbaar en inzicht in de verhalen, de ideeën, die de bron zijn van het discrimineren van mensen, en het luisteren naar de persoonlijke verhalen, kan onze onwetendheid opheffen en ons hoop geven voor nieuwe verhalen.
Lees de essays van Baldwin en luister naar het lied ‘Mary Don’t You Weep’ van Aretha Franklin.
And weep because the Queen of Soul has departed, may her legacy remain.
*Tekst van het lied:
Oh Mary, don’t you weep
Oh Mary, don’t you weep, don’t you mourn
Oh Mary, don’t you weep, don’t you mourn
Pharoah’s army got drowned
Oh Mary don’t you weep
If I could I surely would
Stand on the rock where Moses stood
Pharoah’s army got drowned
Oh Mary don’t you weep
Mary wore three links of chain
Every link was Jesus’ name
Pharoah’s army got drowned
Oh Mary don’t you weep
One of these nights about 12 o’ clock
This old worlds going to reel and rock
Pharoah’s army got drowned
Oh Mary don’t you weep
God told Moses what to do
To lead the Hebrew children through
Pharoah’s army got drowned
Oh Mary don’t you weep
Moses stood on the red sea shore
Smotin’ the water with a two by four
Pharoah’s army got drowned
Oh Mary don’t you weep
God gave Moses the rainbow sign
No more water, but fire next time
Pharoah’s army got drowned
Oh Mary don’t you weep
Mary wore three links of chain
Every link was freedoms name
Pharoah’s army got drowned
Oh Mary don’t you weep
The very moment I thought I was lost
The dungeon shook and the chains fell off
Pharoah’s army got drowned
Oh Mary don’t you weep
I may be right and I may be wrong
I know you’re gonna miss me when I am gone
Pharoah’s army got drowned
Oh Mary don’t you weep
Berthe Morisot (1841 – 1895) schilder van licht
In het najaar van 2017 breng ik een bezoek aan Musée Marmottan Monet in Parijs. Een niet al te groot sfeervol museum met veel werken van Monet. Maar wat velen niet weten, is dat daar ook een grote collectie schilderijen en tekeningen hangt van Berthe Morisot, een van de weinige vrouwelijke impressionisten*. Na afloop lopen we het winkeltje binnen en daar bevindt zich een schat aan boeken over Monet. Grote, kleine, dikke, dunne, het kan niet op. En alsof dat nog niet genoeg is, op een grote hoeveelheid mokken, schriften, potloden, kaarten en andere prullaria teisteren de waterlelies je ogen. Maar niets over Morisot en zelfs als ik vraag naar documentatie over haar kijkt de vrouw achter de toonbank mij wazig aan. Het is om gek van te worden. Als er al aandacht is voor het werk van een vrouw dan is het risico groot dat er een vloedgolf van heren overheen gaat. Monet is een product geworden en Morisot blijft in de schaduw ondanks dat er aardig wat over haar is geschreven. De ervaring leert dat het meestal vrouwen zijn (biografen, kunsthistorici) die het werk van hun seksegenoten aan de vergetelheid ontrukken.*
Zelfportret
Tot mijn grote vreugde zag ik, terug in Amsterdam, een documentaire over haar aangekondigd: Berthe Morisot: Moed, Storm en Liefde. De regisseur Klaas Bense kocht een aantal jaren geleden online een schilderij, een portret van een vrouw. Thuis ontdekte Bense een naam op de achterkant van het schilderij: ‘Berthe Morisot, 1871’. Hij kende wel haar naam, maar wie was Berthe Morisot? En hoe kwam het dat hij zo weinig van haar wist? Met het schilderij onder zijn arm trekt hij naar Parijs om meer te weten te komen over Morisot. Mooie opzet voor een documentaire maar uiteindelijk toch teleurstellend zoals ook Joke de Wolf in haar Atria-blog* beschrijft: ‘Het lijkt alsof Bense zo vol is van zijn eigen Morisot-schilderij dat hij vergeet naar Morisots andere werk te kijken.’
Verder ontdekte ik nog een film over Morisot uit 2012 waarvan de recensies in ieder geval niet juichend waren. Maar beter iets dan niets. Als het helpt om haar werk onder de aandacht brengen, moet je soms niet al te kritisch zijn. Als Morisot’s naam in je gaat rondzingen dan ga je vanzelf op zoek naar plekken waar haar schilderijen en tekeningen hangen en naar deskundige publicaties over haar (o.a. van de kunstcriticus Linda Lochlin, die al in 1988 aandacht besteedde aan haar werk). In het onvolprezen Atria vond ik een uitgebreide catalogus van haar werk uit 2012. Notabene mede uitgegeven door het Musée Marmottan Monet, maar blijkbaar niet meer in druk. Maar het zal beter gaan: in 2019 komt er een grote tentoonstelling van haar werk in het Musée D’Orsay in Parijs.
Ik word wakker in een huisje in Egmond en kijk uit over de tuin en het daarachterliggende landschap: weiden en in de verte enkele boerderijen. Het is nog vroeg en er is een vage oranje gloed in de lucht. Wat later hangt er een voile van glanzende mist over de tuin en het landschap. Het zijn momenten in de ochtend die heel snel veranderen en die ik zou willen vasthouden. Het zijn ervaringen van pregeboortelijke schoonheid. Van een ontroerende puurheid voordat het leven eroverheen raast. Zo stel ik me voor dat Morisot schilderde: zij wilde die visuele ervaringen vastleggen en daarin is zij vaak wonderwel geslaagd.
In de inleiding van Jean-Marie Rouart (Berthe Morisot: from Wound to Light) in de catalogus vond ik hierover een interessante opmerking. Haar schilderijen ademen een sfeer van rust, elegantie, harmonie en paradijselijk geluk maar: ‘The paradox of this work that comes across as spontaneous, cheerful, gentle and harmonious is that it was born of suffering, of a doggedness and despair that would be difficult to imagine were they not attested by so many pages in the notebooks and letters written by this artist who was always dissatisfied by herself .’
Nu lijden de meeste kunstenaars onder een gevoel van ontevredenheid (bijna nooit lukt het om precies vast te leggen wat je wilt uitdrukken) maar ongetwijfeld speelde haar vrouw-zijn daarbij een rol. Ook al werd zij gesteund door haar familie en haar vrienden onder de impressionisten, zij moest vechten tegen de conventies van haar tijd. Haar zus Edma met wie zij tien jaar lang samen schilderde gaf haar schilderen op toen zij trouwde. Berthe trouwde met Eugène Manet, ook een schilder, maar bleef doorwerken en werd door haar echtgenoot gesteund. Een zeldzaamheid.
Eugène Manet en dochter Julie
Ik ben benieuwd naar haar dagboeken die nog in familiebezit zijn om meer inzicht te krijgen in haar hele leven. Het is ondenkbaar dat de Frans-Duitse oorlog en de maandenlange bezetting van Parijs in 1870/’71 niet tevens een rol in haar leven hebben gespeeld.
Waar dagboeken vaak de worstelingen en schaduwkanten van het bestaan vastleggen, wilde Morisot juist in haar kunst de vluchtige lichte momenten vastleggen en dat getuigt van een gezond realisme. Jean-Marie Rouart spreekt over de ‘happiness of the sad’. Dat is ook wat troost is. Dat betekent dat zolang je die vluchtige momenten kunt zien, ze kunt vastleggen en ervan kunt genieten, de wereld van lijden, negativiteit, je niet zal vergiftigen en zieldood maken.
Berthe Morisot’s werk is een ode aan de schoonheid van het leven.
- https://www.famsf.org/press-room/women-impressionists-berthe-morisot-mary-cassatt-eva-gonzal-s-marie-bracquemond
- Zie vooral de collectie van Atria, Kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis Amsterdam. Te raadplegen op www.atria.nl
- https://www.atria.nl/nl/blog/morisot-movie-een-klein-podium-voor-de-vrouwelijke-impressionist
Is er dan niets meer heilig?
Recycling:
Elke week wordt er in de synagoge een deel uit Tora gelezen en wordt er commentaar op geleverd: klassieke interpretaties door geleerden en rabbijnen maar ook door anderen. In 1995 werd ik gevraagd om wat te schrijven over de sidra van die week die ook deze week (week van 12 februari 2018) weer wordt gelezen.
Column gepubliceerd in NIW februari 1995 in de serie: Sidra van een leek.
Over Troema (Sjemot-Exodus 25/26/27:1-19)
‘Is er dan niets meer heilig?’
De minutieuze beschrijving van de voorbereidingen voor de Bouw van de Ark van het Verbond zijn een waar festijn voor de zinnen. Zoals een fraai recept je kan doen watertanden, zo wordt door de opsomming van Egyptisch linnen, allerlei kleuren wol, kleden van geitehaar, ramsvellen, dolfijnhuiden, fijn leer, koper, goud, zilver, brons, onyx, lapis lazuli, kruiden, olie en acaciahout, een beeld opgeroepen van rijkdom en esthetiek. En dit alles krijgt een bijzondere waarde omdat het giften zijn van ‘everyone whose heart so moves him’, het zijn uit het hart geschonken aardse goederen om het heiligste der heiligen een woonplaats te bieden, een geheiligde plek. Dat wat niet te vatten is, waarvan geen beeld kan bestaan, krijgt hierdoor een aardse omhulling waarbinnen zich het onuitsprekelijke, het uiteindelijke geheim bevindt. Het geheim is dus een lege ruimte, maar met een lading die sterker is dan die van welke energiebron ook. Hier is de aanwezigheid van de Eeuwige zelf. Door een ruimte te heiligen, als uitdrukking van iets dat niet waarneembaar is, werden primitieve voorstellingen voorgoed naar het rijk der afgodendienst verwezen. Er werd hiermee vooruitgelopen op moderne natuurwetenschappelijke bevindingen die ook over de oergrond van het bestaan in bijna religieuze termen spreken omdat normaal, alledaags spraakgebruik, laat staan het personifiëren of anderszins verbeelden, tekortschiet.
Maar onze woorden en gedachten willen zich toch ergens aan hechten. Wij gaan niet naar het graf van een van onze dierbaren omdat wij denken dat die persoon daar nog aanwezig is, maar omdat wij op die plek gemakkelijker verbinding kunnen leggen tussen het aardse en het onuitsprekelijke. Het geheim van de dood is daar beter te benaderen dan op de tramhalte van lijn 2. Doordat meerdere mensen dat daar doen, wordt de begraafplaats een plek met lading, een geheiligde plek.
Net zo is de Ark van het Verbond zowel een symbool van de Eeuwige en ook niet. Zij helpt ons door haar tastbaarheid. Zij is een omhulling gemaakt van het beste wat de aarde te bieden heeft: materie uit het hart geschonken, voor wat uiteindelijk onvoorstelbaar is.
Maar de Ark van het Verbond is er niet meer. Wij moeten het nu doen met de herinnering eraan en de zinnelijke beschrijving ervan in Sjemot of met de fantasie van Harry Mulisch in zijn boek De ontdekking van de hemel, of met wetenschappelijke en semi-wetenschappelijke verhalen over de mogelijke verblijfplaats van de Ark. Volgens een van die verhalen bevindt de Ark zich nu in Ethiopië. Op een televisie-documentaire hierover zag ik een oude man, de wachter van de Ark, voor een oud gebouwtje staan waarbinnen de Ark zich nog steeds zou bevinden. Zo geheim is de Ark dat wij zelfs haar omhulling niet mogen zien. De Ethiopische wachter stond, kwetsbaar en ongewapend ervoor. Ik stelde mij voor dat op een plek in Amsterdam een oude man voor een vervallen huisje zou staan waarbinnen zich een Geheim bevond. Hoelang zou de man zo kunnen staan? Een uur, een dag? Het moderne levensgevoel verdraagt geen geheimen. Het parasiteert op de permanente onthulling, het openbaar maken niet alleen van negatieve geheimen (wandaden), maar ook van geheimen die juist hun kracht onlenen aan het feit dat zij onuitsprekelijk zijn en omzichtig dienen te worden benaderd. Een oude man in Nederland zou, zodra men er lucht van zou hebben gekregen dat hij een geheim bewaakte, zijn leven niet meer zeker zijn. Bruut zou hij door onverlaten opzij worden geschoven, zijn sleutel zou hem worden ontfutseld en de heilige ruimte zou worden betreden. De bruten zouden verbaasd staan te kijken als zij, in plaats van eer schat, een tastbaar juweel of een som gelds, ‘niets’ zouden vinden. Uit woede zouden zij het huisje vernielen, de oude man mishandelen en misschien zelfs doden omdat zij zouden denken dat zij bedrogen zijn.
Ik maak mij zorgen over het geheim en de heiligheid. ‘Is er dan niets meer heilig?’, heette een lezing van Salman Rushdie. Ik ben bang van niet. De moderne westerse cultuur heeft geen boodschap aan geheim en heiligheid en dat zal het uiteindelijk de das omdoen. De redding zou kunnen liggen in de kunst van het abstraheren, het geheim en de heiliging in je ziel bewaren, de weinige plekken die lading hebben te bewaken, en het beeld van die man in Ethiopië in je hart te koesteren. Moge de Altijd Aanwezige hem beschermen.
Daniel van Mourik
Dreaming in Yiddish Award 2017 Shura Lipovsky
This speech was held by me in New York on the 27th of December 2017 on occasion of the Dreaming in Yiddish Award for Shura Lipovsky.
Shalom aleichem, dear audience
Tsi veystu vos es iz mit dir?
Alts iz vund un alts iz vunder.
Veytog veyt un vandert unter,
Borves shprotst a royz in tir.
The lyrics of this song, written by Shura Lipovsky for the generation of her parents says it all: vund un vunder. The wound of the massacre of the Jews and their culture in Europe and the miracle of the revival (without the help of the Messiah) of this culture. Today we are honouring Adrienne Cooper and many other remarkable Jews (and sometimes non-Jews) who brought Yiddish culture back to life. Alts iz vund un alts iz vunder, borves shprotst a royz in tir. At a certain moment roses began to sprout from the wounds, a miraculous rebirth.
Shura Lipovsky is the first European artist to be be awarded the Dreaming in Yiddish Award 2017, an Award in honour of Adrienne Cooper who died in 2011.
I feel very honoured to give you an impression of Shura’s work and background. I have to do it in 5 minutes which is already more than Twitter would allow and more than the one sentence that Hillel spoke when confronted with the question to explain the entire Torah while standing on one foot. So stand on both your feet. Here we go.
What happens if you are born in a non-Yiddish speaking family with a Jewish father who, as early as 1919, fled with his parents from Charkov (Ukraine) via Constantinopel, stayed in many different countries, finally ended up in France and who joined the resistance as a young student in World War II and smuggled Jewish children to Switserland; what if your father moved after the war to The Netherlands, The Hague, worked there as an engineer and married a non-Jewish woman whose family was connected to the resistance and the fate of the Jews; what if your mother was the one who brought you into contact with Yiddish culture, befriended Chana Millner (Dutch pioneer for the revival of Yiddish and Ladino songs) and rummaged flea markets in Paris to find Yiddish recordings; what if you are a sensitive girl and start singing these Yiddish songs, continue singing them and passionately devote your whole life to Yiddish culture, a culture that you were not born into?
Well, then you happen to become Shura Lipovsky, an internationally well known Yiddish singer and also a composer who brings light where there is darkness, consolation where there is sorrow, hope where there is desperation, knowledge and awareness where there is ignorance, humour and jokes where there is too much heaviness.
Her presence is radiant, her laugh irresistable and she is always on the side of optimism and hope. She is a dove of peace but one who has weathererd the storm. She is not only a harmonizer but also knows how to fight. She is too Jewish not see reality for what it is. She is too Jewish not to make a radical choice for life. Knowing about darkness she always turns toward the light to make life bearable. She is not just a singer, but also a magid who in her workshops, masterclasses, meditations, and in her storytelling brings people to their inner core, their authentic voices and to their inner strength. Because that is what keeps us going.
Shura is part of Yiddishland: she works with, is inspired by and relates to collegues from the United States (among them the late Ruth Rubin), England, Israël, The Netherlands, Germany, France, Russia, Moldavia, Poland. Shura’s home base is Amsterdam and she also lives partly in Paris where she has directed a choir for more than ten years. She is a wandering Jew by choice. Her most recent artistic development was stimulated in the past by Chana Mlotek (z.l), who urged Shura to write her own songs, which she now does. This proves that Yiddish culture is alive and kicking and not only an archive, thanks to the characteristics of the culture itself that is about life and living.
Shura started performing and doing workshops in The Netherlands in the ’70’s for a mainly non-Jewish audience that knew hardly anything about the existence of Yiddish and Yiddish culture. It created a collective enthusiasm. When she was twenty three she collected Yiddish songs in a booklet ‘Mir lebn eybik’ and described the Yiddish songs as a musical historical archive. Her workshops at The Jewish Music Festivals in Amsterdam were always very well attended and soon she became an ambassador for Yiddish culture in The Netherlands and a trusted expert for bringing Yiddish artists to mainstream concert halls. In the ’90’s she toured with Zalmen Mlotek (NY) and Jeff Warschauer (Boston). They had rehearsels by telephone. Those were the days.
When you live in Europe and become a witness of the daily impact that the atrocities of the persecution of Jews has on your family and culture, then it is an act of courage to go to the country where the air is loaded with death and dying: Poland. It is also an act of courage for those few people in Poland who invited Jews to bring their culture back. So Shura was invited to give a concert in 1993 in the Warsaw Philharmonic concert hall (together with Zalmen Mlotek and Jeff Warschauer) on the occasion of the 50th Memorial of the Warschauer Ghetto Uprising; to sing for the unveiling of a monument for Mordechai Gebirtig and later the official opening of The Mordechai Gebirtig home in 2014.
In 2004 she had met Theodor Bikel (z.l) and Tamara Brooks (z.l) in Krakow during the Jewish Festival in Kazimierz . They shared the same passion for peace projects and right from the beginning of their meeting Theo and Tamara recognized Shura’s artistic qualities and also her sense of humour (even our wisecracking Michael Wex would be in awe of Theo’s and Shura’s joking for hours). A couple of years later they made a tour together in Poland with Mostar Sinfonieta (an orchestra from Bosnia with members from different religions).
What we, as people from The Netherlands, learned from the US mentality is not be excessively modest, and there is far more to say about Shura’s artistic career but let me quote Theo while you are still standing on two feet: ‘I can state without reservation that she is a superb performer whose respect for the material is exemplary. When Shura Lipovsky performs a song it has both lyrical and dramatic integrity. In her rendition each song becomes a mini-drama, a story exquisitely told and transmitted.’
From one generation to another, from one individual to a whole community, a modern Yiddish tribe, from traditional songs to new sparkling compositions, from a small country to the whole world, from dust and heaviness to new life.
This is the road to this Dreaming in Yiddish Award.
It is true: At a certain moment a rose is growing in the door. Borves shprotst a royz in tir.
Daniel van Mourik
Het hele concert en uitreiking Award is te zien via: https://vimeo.com/250024215
In Memoriam: Rosa Ubjaan
Zaterdag 25 november 2017 was de uitvaart van Rosa Ubjaan. Zij werkte meer dan dertig jaar bij Atria, Instituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis en stierf onverwacht op zestigjarige leeftijd. Als voormalig bibliothecaris bij Atria en collega werkte ik met haar. Voor het intranet van Atria schreef ik dit In Memoriam.
Rosa op het werk
Als je het kantoorgedeelte van Atria binnenkomt, weet je altijd waar Rosa zit. Zij heeft haar plaats bij het raam en kijkt uit op de Vijzelstraat. Iedereen heeft een flexplek, of wordt min of meer daartoe verplicht, maar Rosa zit altijd op dezelfde plek. Zij heeft die plek gekozen en zij is dan ook de enige die je altijd meteen kon vinden.
Op het Obiplein, toen Atria nog was gehuisvest in de Majellakerk, zat Rosa op de zesde verdieping en als je binnenkwam, zat zij in de hoek rechts verschanst achter haar computerscherm. Haar werkplek was veilig en beschut en zij koos zelf wel wanneer zij erachter vandaan kwam.
Zij was gereserveerd in de omgang, vertelde nooit iets over haar leven buiten het instituut, maar hield erg van plagerijen. Alle winden en stormen van reorganisaties, beleidsvergaderingen, fusies, en personeelsbijeenkomsten liet zij onverstoord over zich heen komen. Zij nam nooit het woord en nu met terugwerkende kracht vind ik dat een wijs besluit. Ik bewonder Rosa die waarschijnlijk dacht: ‘ok, leuk dat we mogen meepraten maar het management gaat toch gewoon zijn eigen gang.’
Haar eigengereidheid in verband met de flexplekken bevalt me ook. Een werkplek moet toegesneden zijn op de individuele behoeften van de werkneemster en ook al is het idee van efficiëntie mooi, er moet altijd ruimte zijn voor uitzonderingen. Rosa wachtte niet af maar nam zelf het initiatief. Nu zij er niet meer is, is die plek ineens een heilige plek geworden die morgen aan haar dierbare nichtjes zal worden getoond. Er staat een foto van Rosa en er staan bloemen. Het is een gedenkplaats geworden.
Rosa was voor mij als bibliothecaris (ik ben sinds 2014 met pensioen) een onmisbare informatiespecialist. Zij nam alle bladen door en gaf waardevolle tips door voor de aanschaf van met name grijze literatuur. Meer dan dertig jaar was zij een loyale collega met wie je kon lachen en die haar werk serieus nam. Zij was waardevol misschien wel juist in haar gereserveerdheid. Zij was als persoon een sterke aanwezigheid, juist in een klimaat waar iedereen over the top flexibel en naar buiten gericht moet zijn. Traditioneel waren bibliotheken plekken waar meer introverte en uitzonderlijke mensen een plaats hadden, maar sinds begin jaren negentig heb ik dat tot mijn verdriet zien afkalven. Rosa was zo’n introvert en uitzonderlijk mens. Ik ben blij dat ik haar heb gekend. Met haar overlijden verdwijnt meer dan een fijne collega. Er verdwijnt iets dat niet in woorden is te vatten.
De uitvaart van Rosa
Afgelopen donderdagavond laat hoorde ik van haar onverwachte overlijden en vrijdagavond zaten we in het uitvaartcentrum op de Fred Roeskesstraat in Amsterdam rond haar kist om afscheid te nemen. Mensen stroomden binnen, huilden, omhelsden elkaar en er werden liederen in het Maleis gezongen en er werd gebeden. Ik zag hoe Rosa was ingebed in een grote Molukse familie en gemeenschap. Een eenling op het werk maar een dierbare tante en familielid in een grote warme gemeenschap.
De volgende dag rijd ik naar Westgaarde voor de begrafenis. De zon schijnt er is een woeste lucht en af en toe begint het heftig te regenen. Er zijn honderden mensen en er worden veel toespraken gehouden. Er wordt verteld dat zij van de Kei-eilanden, deel van de Molukken, komt en hoe de familie naar Nederland is gekomen. Neven en nichten en anderen vertellen wat Rosa voor hen heeft betekend, hoe dankbaar ze zijn haar te hebben gekend. Er worden psalmen gelezen en 1 Korintiërs 13 over de liefde. We horen Blondie met de Tide is High en ook live muziek met het prachtige, ontroerende lied Family Tree.
‘Now as we say goodbye
To one of our own
We may be lonely
But we’re not alone
Though the leaves will fall
And the tears will flow
May it always comfort us to know
The family tree will always grow
Father down to son, mother to daughter
Thicker than water, we are made of this
From the Earth we rise
To the Earth returning
We’ll keep a candle burning
For the ones we’ll miss’
Aan het einde staat er een grote groep achter de kist en er wordt een lied in de taal van de Kei-eilanden gezongen. Wij lopen er allemaal langs en raken voor het laatst de kist aan. Iedereen is geraakt door de warmte en de kracht van een gemeenschap waar het geloof en het samenzijn zo vanzelfsprekend aanwezig zijn en die wellicht ook deel uitmaken van die kracht.
Na afloop staan we met een paar collega’s koffie te drinken. Iemand zegt: ‘ Ik ga zo meteen mijn moeder bellen.’ Een ander: ‘Ik ga een reünie organiseren’. We hebben het allemaal gevoeld. We hebben een dierbare collega verloren maar zij heeft ons wel iets nagelaten.
Dank, lieve Rosa!